Een wijdverbreide misvatting is dat de consumptie van gebottelde bron- en mineraalwaters in Nederland pas sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw wat voorstelt. Ik vrees dat ik zelf ook het nodige aan die misvatting heb bijgedragen door in mijn boek Frisdranken in Nederland (1993) een grafiek op te nemen waaruit blijkt dat de take off in het verbruik van gebottelde bron- en mineraalwaters moet worden gesitueerd in de jaren zeventig. De betreffende grafiek was gebaseerd op cijfers verzameld door de BBM, de voorloper van de huidige Nederlandse vereniging Frisdranken, Waters, Sappen. Een niet onbelangrijke kanttekening die daarbij moet worden gemaakt is dat de BBM pas in 1970 is begonnen met het systematisch verzamelen van gegevens omtrent productie, import en export van gebottelde waters, zodat pas vanaf dat moment valt te zien hoe het verbruik van bron- en mineraalwaters zich verhoudt tot de consumptie van frisdranken.[1] Ik ben er evenwel rotsvast van overtuigd dat er ook vóór 1970 een periode moet zijn geweest waarin sprake was van een substantiële consumptie van bron- en mineraalwaters, zeker als die consumptie wordt afgezet tegen die van frisdranken. Het uit Duitsland geïmporteerde mineraalwater Victoria was al een landelijk verkrijgbaar merkartikel lang voordat enige frisdrank in Nederland kon bogen op een dergelijke status. Het Victoriawater was afkomstig uit een bron te Oberlahnstein, die eigendom was van een Nederlandse onderneming. In 1910 verscheepte deze N.V. Maatschappij tot Exploitatie van de Victoria-Bron te Oberlahnstein meer dan 1,8 miljoen flessen naar Rotterdam die bestemd waren voor de Nederlandse consument.[2] Ik durf er mijn hand voor in het vuur te steken dat op dat moment geen enkele Nederlandse frisdrankfabrikant een omzet haalde die daarbij ook maar enigszins in de buurt kwam. In advertenties werd het Victoriawater aangeprezen als “een zeer welsmakende en verfrisschende drank” naast “een uitstekend geneesmiddel in vele gevallen van ziekten, in het bijzonder bij die der maag en ademshalingsorganen, alsmede bij zenuwachtige toestanden”.
Victoriawater was verkrijgbaar in talloze horecagelegenheden en werd ook door heel veel Nederlandse apothekers en drogisten verkocht. Vermoedelijk is het succes van Victoriawater in meer of mindere mate ten koste is gegaan van diverse andere buitenlandse mineraalwaters die eind negentiende en begin twintigste eeuw op fles en kruik in Nederland werden geïmporteerd. Ik denk dan in het bijzonder aan mineraalwaters uit België (Spa), Frankrijk (Vichy) en Duitsland (Selters, Emser). Anderzijds vormde de manier waarop Victoriawater in Nederland werd weggezet een inspiratiebron voor ondernemers die eveneens een graantje wilden meepikken op deze markt.
Eén zo’n ondernemer was Alphonsus Johannes Hendricus Andreas (Alphonse) le Belle (1874-1951) uit Amsterdam. Zo’n vijf jaar lang, van 1915 tot 1920, was Le Belle generaal-agent voor Nederland van het Windsheimer mineraalwater. Net als de N.V. Victoria-Bron was Le Belle overtuigd van de kracht van reclame. Middels een continue stroom advertenties hoopte hij de Nederlandse consument te overtuigen van zijn bijzondere product. Behalve in dag- en weekbladen adverteerde Le Belle in periodieken als De Kampioen (ANWB), Het Sportblad, De Revue der Sporten en Vox Medicorum (“orgaan tot het behartigen van de belangen der geneesheren in Nederland en zijne koloniën en van allen die tot de geneeskunde in betrekking staan”). Heel voorzichtig valt daaruit af te leiden dat Le Belle twee bijzondere doelgroepen op het oog had voor zijn mineraalwater, namelijk sportbeoefenaars en mensen met gezondheidsklachten.[3] Een andere bijzonderheid was dat Le Belle, net als de N.V. Victoria-Bron, de horecaverkoop trachtte te stimuleren door het verspreiden van kartonnen onderzettertjes (‘viltjes’) en kleurige reclameplaten.[4] In onze hedendaagse ogen lijkt dat een weinig opwindende manier van verkoopbevordering maar in de alcoholvrije drankenindustrie van die tijd was het bepaald voorlijk. Pas in de jaren dertig begonnen dit soort praktijken meer gewoon te worden onder invloed van nieuwkomers als Coca-Cola en Hero.[5] Een laatste punt van overeenkomst tussen het Victoriawater en het Windsheimer mineraalwater was gelegen in het emballagepark. Net als het Victoriawater werd het Windsheimer mineraalwater verkocht in groenglazen flessen van 1 liter met een zogenaamde schroefstopsluiting. Voor horeca-etablissementen en sportkantines was het water daarnaast ook in flessen van 50 cl en 25 cl verkrijgbaar.
Bij alle overeenkomsten met Victoriawater was er ook een belangrijk verschil. Victoriawater werd aan de bron gebotteld en per rijnaak naar Nederland verscheept, alwaar de N.V. Victoria-Bron zorg droeg voor verkoop en distributie. Aan het Windsheimer mineraalwater lag een heel ander bedrijfsmodel ten grondslag. De bron in Bad Windsheim (Beieren) was namelijk een zogenaamde Solequelle, waarvan het water dermate zout was dat het feitelijk ondrinkbaar was. Elke liter water uit de bron bevatte maar liefst 318,78 gram natriumchloride (keukenzout) benevens 6,93 gram andere mineralen. Vandaar dat het water aan de bron werd ingedampt om er de zouten en mineralen aan te onttrekken. Dit bronzout (Mineralsole) werd vervolgens verkocht aan drankenfabrikanten in binnen- en buitenland. Die losten het bronzout op in leidingwater, impregneerden dat met koolzuurgas en brachten het resultaat op de markt als Windsheimer tafelwater of mineraalwater. Anders dan de N.V. Victoria-Bron was Alphonse le Belle dus geen mineraalwaterimporteur maar importeerde hij slechts bronzout. Uit logistiek en kostentechnisch oogpunt had dit uiteraard grote voordelen. Met behulp van Amsterdams leidingwater en koolzuurgas werd van het bronzout uit Bad Windsheim koolzuurhoudend mineraalwater gemaakt. Of Le Belle dat in eigen bedrijf deed of dat hij dit karwei uitbesteedde aan een plaatselijke limonadegazeusefabrikant is een vraag waarop ik vooralsnog het antwoord schuldig moet blijven. Ik vermoed echter dat sprake was van uitbesteding aangezien het bedrijf van Le Belle gevestigd was in een niet al te ruim bemeten pand aan de Vrolikstraat in Amsterdam-Oost. Overigens moet worden benadrukt dat de praktijk om langs kunstmatige weg mineraalwater te vervaardigen volstrekt legaal was. Ook was er geen enkele wettelijke regeling die verbood een dergelijk product aan te prijzen en aan de man te brengen als zijnde mineraalwater.
Een intrigerend gegeven is dat Le Belle als generaal-agent voor Nederland in wezen alleen de Amsterdamse afzetmarkt voor zijn rekening nam. Blijkens een bewaard gebleven foto bezat het bedrijf een indrukwekkende Spijker-vrachtwagen waarmee de hoofdstedelijke afnemers werden bevoorraad. Voor de verkoop buiten Amsterdam werden door Le Belle plaatselijke agenten aangeworven. In totaal heb ik de namen van meer dan twintig van deze agenten kunnen achterhalen. Het heeft er veel van weg dat Le Belle begon met het werven en aanstellen van agenten in de omgeving van Amsterdam (Haarlem, de kop van Noord-Holland en het Gooi) om vervolgens ook in verder weg gelegen plaatsen die per spoor bereikbaar waren (Rotterdam, Apeldoorn, Zwolle, Leeuwarden, Middelburg, Enschede en Assen) hoofdagenten aan te stellen. Sommige van die hoofdagenten droegen weer zorg voor de bevoorrading van subagenten in gemeenten die niet per spoor bereikbaar waren. Daar veel van de door Le Belle aangestelde hoofd- en subagenten reeds actief waren als fabrikant van limonadegazeuse, zou het in theorie kunnen dat Le Belle deze agenten slechts voorzag van bronzout plus etiketten en dat het Windsheimer mineraalwater dus op meerdere plaatsen in Nederland is vervaardigd. Ik geloof daar echter niet in. Een dergelijke praktijk hield namelijk het risico in zich dat elke agent een ander model fles zou gaan gebruiken, wat afbreuk deed aan het merkimago. Vanuit dat oogpunt bezien denk ik ook niet dat de Duitse merkeigenaar zijn Nederlandse generaal-agent de vrije hand liet en toestemde in een decentrale productiewijze. Limonadefabrikantjes die het wat minder nauw met de hygiëne namen zouden het merk Windsheimer zo maar in diskrediet kunnen brengen. Dat de door Le Belle aangeworven hoofdagenten zich allen bevonden in steden met een spoorwegaansluiting vormt mijns inziens echter de sterkste aanwijzing dat het Windsheimer mineraalwater alleen in Amsterdam is vervaardigd en gebotteld en van daaruit over de rest van Nederland is gedistribueerd.
Alphonse le Belle stond aan het hoofd van een groot katholiek gezin. Hij en zijn vrouw Margaretha Maria Gunter (1870-1947) kregen maar liefst 10 kinderen. Voordat hij zich op de bronwaterhandel stortte was Le Belle werkzaam als boekhouder bij de N.V. Hollandsche Stoomboot Maatschappij (HSM), een rederij die lijndiensten onderhield op Bristol en diverse andere havens aan de Britse zuidkust. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog braken voor de HSM moeilijke tijden aan. Ik acht het niet onmogelijk dat Le Belle in 1915 door zijn werkgever ontslagen is en daarop zijn eigen bedrijfje is begonnen – al zijn andere scenario’s uiteraard ook denkbaar. Uit de gezinskaart in het Stadsarchief Amsterdam valt op te maken dat de één na oudste zoon van Le Belle, Louis Alphonsus Bernardus Marie (1895-1944), net als zijn vader “bronwaterhandelaar” van beroep was. Waarschijnlijk heeft Louis zijn vader dus geassisteerd bij het acquireren van afzetpunten in Amsterdam en daarbuiten. Ik heb het sterke vermoeden dat de twee mannen in de Spijker automobiel vader en zoon Le Belle zijn!
Per 1 januari 1918 gaat Alphonse le Belle een vennootschap aan met de Amsterdamse zakenman Frédéric van Dinter (1869-1937) onder de naam Windsheimer Bron.[6] De vraag is natuurlijk wat de reden was van deze samenwerking. Bracht Van Dinter speciale expertise, handelscontacten of middelen in om de afzet van het kunstmatige Windsheimer mineraalwater te bevorderen of was het een uit nood geboren samenwerking? Wat bijvoorbeeld heel goed denkbaar is, is dat Le Belle in 1915 een deel van zijn startkapitaal geleend had van Van Dinter, dat Le Belle vervolgens niet aan zijn aflossingsverplichtingen heeft kunnen voldoen en dat Van Dinter daarop eiste dat hij tot commanditaire medevennoot werd benoemd. Uit het feit dat de vennootschap tussen Le Belle en Van Dinter slechts is aangegaan voor de duur van tien jaar, mag mijns inziens worden afgeleid dat Van Dinter inderdaad een geldschieter op de achtergrond was die erop wilde toezien dat zijn lening binnen een redelijke termijn zou worden afgelost.
Al na twee jaar en vijf maanden wordt de vennootschap tussen Le Belle en Van Dinter echter ontbonden en gaat het bedrijf in liquidatie.[7] Wederom dient zich een vraag aan die bij gebrek aan bronnen lastig te beantwoorden is en waarover alleen in speculatieve zin iets kan worden gezegd. Waarom werd het bedrijf opgedoekt, of anders gezegd: wat waren de omstandigheden die Van Belle en Van Dinter ertoe brachten om op 17 mei 1920 de stekker uit hun bedrijf te trekken? Eén factor die van grote invloed kan zijn geweest is dat de bron in Duitsland in 1920 een nieuwe eigenaar krijgt en vanaf dan opereert onder de naam Windsheimer Quellbetrieb G.m.b.H. Mogelijk dat de nieuwe eigenaar het contract met zijn Nederlandse generaal-agent heeft opengebroken of op zodanige wijze heeft aangescherpt dat Le Belle en Van Dinter geen brood meer zien in voortzetting van het bedrijf.
Een andere mogelijkheid is dat het bedrijf van Le Belle en Van Dinter in 1919 en 1920 de nadelige gevolgen heeft ondervonden van het feit dat het normale handelsverkeer weer op gang was gekomen. Wat vooral niet vergeten moet worden is dat Le Belle bewust gekozen had voor een afwijkend bedrijfsmodel dat toegesneden was op uitzonderlijke omstandigheden. Door de Eerste Wereldoorlog hadden Victoria-Bron en andere importeurs van buitenlandse mineraalwaters zich genoodzaakt gezien hun leveringscondities aan te scherpen.[8] Voorts werden deze importeurs geconfronteerd met stijgende transportkosten, in het bijzonder voor gebottelde mineraalwaters die met gecharterde rijnaken vanuit Duitsland moesten werden aangevoerd. Dat leidde ertoe dat de import van mineraalwaters uit Duitsland snel terugliep en dat sommige merken (Apollinaris, Fachingen, Gerolsteiner) alras niet meer in Nederland verkrijgbaar waren. Victoria-Bron, dat beschikte over enkele eigen rijnaken, bleef gedurende de gehele oorlog wel gebotteld mineraalwater vanuit Oberlahnstein aanvoeren. Het volume van deze import liep echter door oorlogsomstandigheden wel flink terug terwijl de consumentenprijs van een literfles Victoria steeg van 18 cent in 1914 naar 25 cent in 1918.[9] Vanwege de radicaal andere opzet had het bedrijf van Le Belle geen last van stijgende transportkosten en een haperende aanvoer – het Windsheimer bronzout arriveerde naar alle waarschijnlijkheid per trein in Amsterdam – en kon het zich als nieuwkomer nestelen in een markt waar traditionele aanbieders het tijdelijk lieten afweten. Na de oorlog, toen het handelsverkeer tussen Nederland en Duitsland zich razendsnel herstelde, werden die traditionele aanbieders wederom actief en verstevigde ook Victoria-Bron zijn greep op de Nederlandse mineraalwatermarkt met als gevolg dat Windsheimer in de verdrukking raakte. Bepaald niet uit te sluiten valt dat Van Dinter onder deze omstandigheden zijn vertrouwen in de onderneming en zijn zakenpartner verloren is en dat hij degene is die op liquidatie heeft aangestuurd.
Met de liquidatie van de firma Windsheimer Bron zag Le Belle zijn droom in rook opgaan. Maar ook de nieuwe eigenaar van de bron in Bad Windsheim betreurde dat zijn bedrijf geen bronzout meer naar Nederland kon exporteren. Die nieuwe eigenaar was de industrieel Heinrich Schulte-Witten (1884-1930) van de gelijknamige Dortsfelder Dampfziegelei H. Schulte-Witten & Co. A.G. (Dortmund). Blijkens een advertentie in het Algemeen Handelsblad heeft Schulte-Witten nog gezocht naar iemand die Le Belle als (generaal-)agent zou kunnen opvolgen: “Das Allein-Verkaufsrecht für Holland u. Kolonien ist im Ganzen oder Bezirksweise zu vergeben”.[10] Of er Nederlandse ondernemers zijn geweest die op deze oproep hebben gereageerd is mij niet bekend. Vast staat in elk geval dat na 1920 geen sporen meer te vinden zijn van enige aanwezigheid van het Windsheimer mineraalwater op de Nederlandse markt. Het merk raakte snel in vergetelheid. Met het verdwijnen van het Windsheimer mineraalwater raakte in Nederland eveneens de praktijk in onbruik om langs kunstmatige weg mineraalwater te vervaardigen door toevoeging van bronzout aan leidingwater. Marktleider Victoria-Bron kreeg in de jaren dertig te maken met een nieuw soort concurrenten. Dit maal was het geen kunstmatig mineraalwater dat het Victoriawater naar de kroon stak maar waren het natuurlijke mineraalwaters afkomstig uit Nederlandse bron, zoals Hollandia (Vijfhuizen, 1930), St. Geertruydtsbronne (Bergen op Zoom, 1931) en Trega (Maastricht, 1932). Omdat deze natuurlijke mineraalwaters niet vanuit het buitenland hoefden te worden aangevoerd en geïmporteerd beschikten zij over een belangrijk kostenvoordeel ten opzichte van het Victoriawater.[11]
Aardig om te vermelden is tenslotte nog dat ook in Duitsland de merknaam Windsheimer op zeker moment in onbruik raakte. In 1935 kreeg de bron in Bad Windsheim een nieuwe eigenaar die besloot het bronzout te gaan verkopen onder de merknaam Nawinta (een afkorting van Natürlichen Windsheimer Tafelwasser). Tientallen Duitse brouwerijen en limonadefabrikanten hebben in het midden van de twintigste eeuw gebruik gemaakt van die merknaam om kunstmatige mineraalwaters op de markt te brengen waarin bronzout uit Bad Windsheim was verwerkt. Sinds 1976 worden ook in Bad Windsheim zelf flessen met mineraalwater gevuld, maar dit water is afkomstig uit een andere bron die de naam Residenz Quelle draagt.
© Peter Zwaal, 2019
Een ingekorte versie van dit artikel is verschenen in: De Oude Flesch : glashistorisch tijdschrift 41 (2019) 156 (1e kwartaal) p.20-23.
[1] Peter Zwaal, Frisdranken in Nederland : een twintigste eeuwse produktgeschiedenis ( Rotterdam : Stichting BBM, 1993) p.333-347, in het bijzonder p.334.
[2] Ulrich Eisenbach, Mineralwasser : vom Ursprung rein bis heute : kultur- und Wirtschaftsgeschichte der deutschen Mineralbrunnen (Bonn : Verband Deutscher Mineralbrunnen, 2004) p.142-143.
[3] De Revue der Sporten 10 (1916) 11 (22 november) p.155.
[4] Peter Zwaal, Frisdranken in/uit de kunst (Rotterdam : Vereniging Nederlandse Frisdranken Industrie, 2006) p.82-85.
[5] Zwaal, Frisdranken in Nederland, p.68-74.
[6] Nederlandsche Staatscourant, 28 februari 1918.
[7] Nederlandsche Staatscourant, 31 mei 1920.
[8] Haagsche Courant, 4 augustus 1914.
[9] De Maasbode, 31 maart 1914 en 4 november 1918.
[10] Algemeen Handelsblad, 10 november 1920.
[11] Zwaal, Frisdranken in Nederland, p.74-76; Peter Zwaal, De Gertrudisbron. In: Willem Heijbroek (eindred.), Bergen op stoom : productiebedrijven in de gemeente Bergen op Zoom van 1800 tot 1950 (Bergen op Zoom : Stichting Industrieel Erfgoed Bergen op Stoom, 2009) p.216-219.