Wennen aan de wereld

Wennen aan de wereld (omslag Theo Kurpershoek, 1964)

In 1957 ontdekt een Amerikaans oorlogsschip rookpluimen die opstijgen vanaf een onbewoond eiland in de Stille Zuidzee. De Amerikanen gaan aan land en treffen daar een langharige naakte tienerjongen aan die Engels en Nederlands spreekt en die zegt Jack Freedom te heten. Tevens treffen ze het lijk aan van een zojuist door een slangenbeet gestorven vrouw, die volgens de jongen zijn moeder was. Uit enkele door de vrouw bewaarde documenten valt op te maken dat zij Willemien Waardendam was en dat zij in december 1942 op het eiland is aangespoeld samen met haar baby Jacob en met een 2-jarig jongetje genaamd Freddy, met een Amerikaan genaamd Alan Freedom en met een oude Indische vrouw genaamd Sulinah. Op een stuk boomschors heeft de vrouw geschreven dat in december 1943 op het eiland ene John Freedom is geboren.

Volgens Jack Freedom zijn zijn jongere broer John, zijn vader Alan, het jongetje Freddy en Sulinah door ziekte en ongevallen op het eiland overleden. Hij wijst hun graven op het strand aan. Ook moeder Willemien krijgt haar laatste rustplaats op dit strand. De Amerikanen hebben moeite de identiteit en nationaliteit van de laatst overgebleven eilandbewoner vast te stellen. Omdat de jongen zichzelf Jack noemt is hij vermoedelijk de in 1942 aangespoelde baby Jacob en is hij dus 15 jaar oud. Gelet op zijn baardgroei en uiterlijke kenmerken zou hij echter ook de ongeveer 17-jarige Freddy kunnen zijn. Maar omdat de jongen consequent Alan Freedom aanduidt als zijn vader, mag ook niet geheel worden uitgesloten dat hij de op het eiland geboren John Freedom is en dus ongeveer 14 jaar oud. Als de jongen op het eiland geboren is, dat behoort tot het grondgebied van de Verenigde Staten, heeft hij de Amerikaanse nationaliteit. Als hij daarentegen een wettige zoon is van Willemien Waardendam, dan heeft hij vermoedelijk de Nederlandse nationaliteit. De mogelijkheid dat hij geboren is uit een buitenechtelijke relatie tussen Willemien Waardenberg en Alan Freedom moet echter ook onder ogen worden gezien.

In eerste instantie krijgt de jongen een Amerikaans paspoort ten name van John Freedom. Niettemin wordt de jongen door de Amerikanen afgeleverd bij de familie Waardendam in Wassenaar, die hem erkent als zijnde Jacob Waardendam. In Wassenaar ontmoet Jacob (roepnaam Jaap) ook Willemiens voormalige echtgenoot Oswald Lameer, die heel misschien ook zijn wettige vader is. De jongen is wat je op zijn best “half beschaafd” dan wel “half wild” zou kunnen noemen. Zijn moeder heeft hem op het eiland allerlei wereldse kennis bijgebracht maar van de meeste zaken heeft hij geen werkelijk begrip. Hij moet “wennen aan de wereld”, niet alleen aan allerlei dingen die hij alleen van horen zeggen kent (bijvoorbeeld geld en sneeuw) maar ook aan dingen waarover hij nooit heeft horen praten ( bijvoorbeeld reclame). Problematischer nog dan de wereld van de dingen is die van de immateriële zaken. De jongen begrijpt bijvoorbeeld niet waarom kinderen elkaar pesten, wat straf is en wat een schuine mop. Ook van de verhoudingen tussen de seksen en allerlei daarmee verbonden taboes begrijpt hij weinig. De jongen blijkt bang in mensenmassa’s en druk verkeer en heeft geen begrip voor stadsgeluiden (toeters, bellen, sirenes en carillons). Voor klassikaal onderwijs blijkt de jongen niet geschikt. Hij snapt niets van de vele regels waarmee het onderwijs is omgeven. Daarbij geeft hij ook nog eens te openlijk blijk van zijn belangstelling voor meisjes. Tegenover alle sociale beperkingen staat dat de jongen beschikt over zeer sterk ontwikkelde zintuigen. Zo kan hij zelfs bepaalde emoties ruiken en vindt hij eten uit blik of de koelkast oud smaken.

Als de jongen van school gestuurd wordt, kiest hij, daartoe aangemoedigd door een nichtje en de artistiek aangelegde Oswald, voor een opleiding tot balletdanser in Amsterdam. Dat de meeste andere balletdansers homo zijn laat hem onverschillig. In het besloten danswereldje, waar lichamelijkheid en naaktheid geen taboe zijn, voelt hij zich juist thuis. Als danser neemt hij de artiestennaam Jaap Waarden aan. Hij ontwikkelt zich tot een fysiek sterke danser maar het ontbreekt hem aan expressiviteit omdat hij geen emoties kan verbeelden waarvan hij niets begrijpt (bijvoorbeeld jaloezie). Dan komt er bericht uit de Verenigde Staten dat ook de familie Freedom is opgespoord en graag kennis wil maken met de mogelijke zoon van Alan. Jaap breekt zijn danscarrière af en vertrekt, na 16 maanden in Nederland te hebben doorgebracht, naar de Verenigde Staten. Eenmaal aanbeland in Thebe, Massachusetts, blijkt dat de familie Freedom eigenlijk Galudski heet en van Pools-Joodse komaf is.

Uiteindelijk loopt het niet goed af met Jack/Jacob/Jaap/John Freedom/Galudski/Waarden(dam)/Lameer. Door omstandigheden belandt hij toch weer in Nederland. Aan het eind van de roman bevindt hij zich in de gevangenis waar hij zijn levensverhaal optekent teneinde de rechtbank in kennis te stellen van alle strubbelingen die hij heeft ondervonden bij het wennen aan de wereld.

Elisabeth Keesing (foto Chris van Houts)Wennen aan de wereld (1959) is een roman over het thema van de buitenstaander die onbewust maatschappelijke taboes doorbreekt en vraagtekens plaatst bij gevestigde verhoudingen. De oorspronkelijke titel die Elisabeth Keesing aan haar debuutroman had willen meegeven luidde Taboebreker maar die al te opzichtige titel viel niet in de smaak bij de uitgeverij (Querido). In haar autobiografie Op de muur (1981) heeft Elisabeth Keesing gezegd dat zij zich ten tijde van het schrijven van de roman zelf een “schipbreukeling” voelde. Als Joodse vrouw die de oorlogsjaren in Indië had doorgebracht, ondervond zij in het Nederland van de jaren vijftig weinig begrip. Ook de retoriek van de Koude Oorlog stond haar tegen. Keesing sympathiseerde met de kleine minderheid die een zogenaamde Derde Weg voorstond en verder voelde zij zich sterk aangetrokken tot het soefisme.

Aan alles is te merken dat Wennen aan de wereld zich afspeelt in de jaren vijftig, toen er nog kruideniers waren en spaarbankboekjes en treinkaartjes van hard karton. Een DNA-test die de ware identiteit en afkomst van de eilandbewoner zou kunnen onthullen bestond nog niet. Ook het taalgebruik in de roman doet af en toe gedateerd aan (grootpapa, postwissel). Dat neemt niet weg dat Wennen aan de wereld kundig geschreven is en dat de handeling veel vaart kent. Wennen aan de wereld is ook een fantasievolle roman, misschien zelfs wel iets te fantastisch. Criticus Kees Fens oordeelde destijds dat je “als lezer nogal onwillig en ongelovig de kronkelweg [afloopt] die de schrijfster inslaat” (De Tijd, 25 april 1959). Die ongelovigheid ervoer ik ook. Een mens van vlees en bloed wil de hoofdpersoon maar niet worden. Jack/Jacob/Jaap/John Freedom/Galudski/Waarden(dam)/Lameer is vooral een bedacht personage en onder de oppervlakte van het verhaal schemert wat al te opzichtig de maatschappijkritische boodschap door. Het is aan de cynische Oswald om deze boodschap het meest kernachtig te verwoorden: “Niemand van ons is ooit aan de wereld gewend. We nemen een houding aan, als een zieke in bed. We leven zo dat we de minste last van het leven hebben. Maar er aan wennen, er in vrede mee leven, dat kan geen mens.”

© Peter Zwaal, 2015