80 jaar vruchtensappen en vruchtendranken in glas verpakt

De consumptie van industrieel bereide ‘drinkklare’ vruchtensappen heeft de laatste decennia een hoge vlucht genomen. Consumenten kunnen kiezen uit een scala van enkelvoudige en samengestelde, al dan niet gekoelde vruchtensappen met en zonder vruchtvlees in zeer uiteenlopende verpakkingen (karton, kunststof, glas) en inhoudsmaten. Uit cijfers van brancheorganisatie FWS (frisdranken, waters, sappen) blijkt dat de per capita consumptie van vruchtensappen om en nabij de 15 liter per jaar bedraagt. In 1973 was dat nog maar 5 liter. Overigens loopt de consumptie de laatste jaren wel iets terug, vooral omdat steeds meer consumenten beseffen dat vruchtensappen net zo calorierijk zijn als frisdranken en dus de kans vergroten op overgewicht en diabetes type 2.

Anders dan de industriële bereiding van frisdranken, waarvan de geschiedenis aanvangt in de negentiende eeuw, is de industriële bereiding van vruchtensappen pas in het tweede kwart van de twintigste eeuw op gang gekomen. Wat de komst van drinkklare vruchtensappen lange tijd in de weg heeft gestaan was de zeer beperkte houdbaarheid van geperst vruchtensap. Alleen door pasteurisatie (verhitting) kon microbiologisch bederf worden tegengegaan en de houdbaarheid worden opgerekt. Probleem was echter dat de smaak van vruchtensap door pasteurisatie sterk achteruitging. Nieuwe filtratie- en conserveringstechnieken maakten het na de Eerste Wereldoorlog mogelijk om ook ‘langs koude weg’ (zonder pasteurisatie) vruchtensappen te bereiden die langere tijd houdbaar waren. De microfilterplaten van Seitz (1917) in combinatie met opslag van geperst vruchtensap in roestvrijstalen tanks onder koolzuurdruk (Böhi-procédé, 1912) reduceerden in zeer hoge mate de kans op bederf en gisting.[1] Uiteraard dienden ook aan bedrijfsuitrusting en emballage hoge eisen van hygiëne te worden gesteld. Pulp- en persmachines dienden voortdurend te worden gereinigd om schimmels geen kans te geven. Ook de glazen flessen waarin vruchtensappen werden verpakt en de gebruikte (kroon)kurken dienden absoluut steriel te zijn. Waren deze niet kiemvrij dan kon immers alsnog gisting in de fles optreden met alle explosiegevaren van dien. Omdat gisting nooit voor de volle 100% uit te sluiten viel was het sowieso raadzaam om gebottelde vruchtensappen eerst enkele weken op te slaan. Na controle op eventueel optredende vlokvorming konden flessen dan worden geëtiketteerd en waren ze gereed voor verkoop.

Sprenger

In het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt (Wageningen) worden vruchten in een kneusmolen tot pulp vermalen, juli 1935 (foto Wiel van der Randen). Opslagtanks voor vruchtensap onder koolzuurdruk in het Laboratorium voor Tuinbouwplanteelt (Wageningen), juli 1935 (foto Wiel van der Randen).Prof.Ir. Albrecht Marinus (Ab) Sprenger (1881-1958).In Nederland kreeg het gecombineerde Seitz-Böhi-procédé grote bekendheid door Prof. Ir. A.M. (Ab) Sprenger (1881-1958) van het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt te Wageningen. Sprenger en zijn laboratoriummedewerkers deden vanaf 1932 onderzoek naar de mogelijkheid om in Nederland op industriële schaal vruchtensappen te gaan produceren, zoals dat in Duitsland en Zwitserland reeds enige jaren het geval was. Over dit onderwerp schreven Sprenger en zijn medewerkers een groot aantal (populair-)wetenschappelijke artikelen.[2] Op uitnodiging van tuinbouworganisaties en fruittelers hield Sprenger regelmatig lezingen en voordrachten over industriële vruchtensapbereiding en ook voor de radiomicrofoon sprak hij over dit onderwerp. Wat Sprenger vooral beoogde was een waardevolle bestemming te vinden voor het nauwelijks verkoopbare ‘ondereind’ van de Nederlandse appeloogst, de appeltjes van tweede en derde kwaliteit die op de veilingen massaal werden doorgedraaid. De onderzoekingen van Sprenger werden begeleid door de Commissie tot Verwerking van Nederlandsch Fruit, waarin vertegenwoordigers van overheid, land- en tuinbouworganisaties en bedrijfsleven zitting hadden. Het secretariaat van deze commissie werd gevoerd door de Nederlandsche Heidemaatschappij (Arnhem). Grappig om te vermelden is dat de vruchtensappen die in Wageningen bij Sprengers proefnemingen werden geproduceerd, ook te gelde werden gemaakt. Het secretariaat van de Commissie tot Verwerking van Nederlandsch Fruit belastte zich met de verkoop van de Wageningse vruchtensappen. Wie de kopers waren is helaas niet bekend. Het zou mij echter niet verbazen als deze vruchtensappen voornamelijk afzet vonden in de kantines van de Heidemij.

Aangemoedigd door professor Sprenger en voortdurend gebruikmakend van zijn expertise begonnen vanaf 1932 verschillende Nederlandse bedrijven proefnemingen te doen met het pulpen en persen van appels tot appelmost. De benaming appelmost (of zoete most van appelen) was overgenomen uit het Duits. Opslag onder koolzuurdruk verleende het geperste appelsap een mousserend karakter. Door het appelsap voor botteling nogmaals door microfilters te persen kon deze mousse worden verwijderd maar aanvankelijk gebeurde dit veelal niet. De koolzuurbelletjes werden juist gezien als iets dat de aantrekkelijkheid van het product verhoogde. Merkartikelen die vanaf 1933 onder de productbenaming appelmost op de markt kwamen, hadden dan ook meestal een licht mousserend karakter.

Vruchtenconserven- en vruchtenwijnproducenten

Advertentie voor Rex zoete most, juni 1936. Zoals te verwachten viel waren het vooral de Nederlandse producenten van vruchtenconserven die grote interesse toonden in de productie van appelmost. De vruchtenconservenindustrie maakte in de jaren dertig zware tijden door. De vertrouwenscrisis rond de Duitse Reichsmark (juli 1931) en de val van het Britse pond (september 1931) deden de conservenexport (jams, vruchten op sap, appelmoes) naar Duitsland en Groot-Brittannië sterk teruglopen. Verschillende conservenfabrikanten kwamen hierdoor in grote problemen. In de jaren daarna trad nauwelijks verbetering op in de exportsituatie. Terwijl het ene na het andere land de gouden standaard vaarwel zei, bleef Nederland tot september 1936 hardnekkig vasthouden aan de waardekoppeling tussen de gulden en de goudprijs. De ‘gave gulden’ maakte veel Nederlandse producten voor buitenlandse afnemers peperduur. Onder deze omstandigheden stond conservenproducenten geen andere weg open dan zich meer te oriënteren op de binnenlandse markt. Met het nieuwe product appelmost kon mogelijk een verruiming van de binnenlandse markt worden bewerkstelligd. Bedrijven als N.V. Maatschappij De Betuwe (Tiel) en Vink’s Conservenfabrieken N.V. (Hien-Dodewaard) namen na uitgebreide proefnemingen de productie van appelmost ter hand. Zij positioneerden het artikel als een gezonde ‘verfrisschingsdrank’ voor jong en oud en als een alcoholvrij alternatief voor wijn. Ook werd appelmost gepresenteerd als een ideale energiebron voor sportlieden en atleten.[3] De appelmost van De Betuwe werd verkocht onder de merknaam Rijno (1933) en die van Vink onder de merknaam Rex (1934). Beide producten werden gebotteld in (wijn)flessen van 70 cl.

Ook enkele producenten van vruchtenwijn zagen wel wat in het nieuwe product appelmost. L.W. (Lu) Hooghoudt (1896-1977) van de Groningse distilleerderij en vruchtenwijnproducent H.J. Hooghoudt was verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een appelmost genaamd Goudoogst. Lu Hooghoudt was zo bezeten van het Goudoogst-project dat zijn vrouw op zeker moment het onderwerp appelmost in huiselijke kring taboe verklaarde omdat hij over bijna niets anders meer praatte.[4] Goudoogst werd vanaf april 1933 door Hooghoudt in zogenaamde hele en halve (wijn)flessen op de markt gebracht. Vermoedelijk hadden de hele flessen een inhoud van 70 cl en de halve flessen een inhoud van 35 cl. Hooghoudts preoccuopatie met Goudoogst had waarschijnlijk te maken met het gegeven dat hij op de hielen werd gezeten door twee regionale concurrenten, namelijk N.V. Woldring & Idema (Groningen) en firma H.J. Phaff (Winschoten). De appelmost van Woldring & Idema werd op de markt gebracht onder de merknaam Wigco, die van Phaff onder de merknaam Amato. Ook deze bedrijven maakten voor de botteling van hun appelmost gebruik van hele en halve wijnflessen. De merknaam Amato verwees naar een land- en tuinbouwtentoonstelling die in september 1934 was gehouden in de Amsterdamse markthallen. Op die tentoonstelling had het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt uit Wageningen een stand ingericht waarin het toegestroomde publiek kon proeven van de verschillende merken appelmost die inmiddels op de Nederlandse markt verkrijgbaar waren.[5] Na deze drukbezochte tentoonstelling ging Phaff dus met de naam Amato aan de haal! Overigens timmerde het bedrijf uit Winschoten al sinds 1915 aan de weg met een product genaamd Poma, dat meestal werd gepresenteerd als een “appelwijn zonder alcohol” maar in advertenties soms ook als “puur appelsap” werd aangeduid.[6] Omdat Poma was gepasteuriseerd deed de smaak vooral denken aan appelmoes. Dat Phaff het product Poma eind 1934 terugtrok en verving door Amato illustreert dat de langs koude weg bereide appelmost oneindig veel beter smaakte dan appelsap dat had bloot gestaan aan verhitting.
Advertentie voor Goudoogst zoete most, april 1933.Advertentie voor Amato zoete most, november 1938.Advertentie voor Wigco zoete most, mei 1939.

Vreemde eenden in de bijt

Na de nodige proefnemingen en voorbereidingen introduceerde in het voorjaar van 1934 distilleerderij M. Dirkzwager Azn. (Schiedam) een appelmost genaamd Apsa.[7] De interesse van Dirkzwager in appelmost vloeide voort uit de teruglopende jeneverexport. Net als de export van conserven had ook de export van jenever te lijden onder het regime van de gave Nederlandse gulden. Voor de productie en verkoop van Apsa werd door de gebroeders Cornelis (1895-1957) en Paul Dirkzwager (1900-1989) een speciale vennootschap opgericht, genaamd N.V. Fruitdrank. Apsa was verkrijgbaar in horecaflesjes van 25 cl en winkelflessen van 50 en 75 cl. Om het product onder de aandacht van het publiek te brengen werd door de N.V. Fruitdrank een reclamecampagne begonnen waarin benadrukt werd dat Apsa gezond was voor kinderen maar ook geschikt als maaltijdbegeleider voor volwassenen. Ook werd in sportbladen geadverteerd.[8] Elk najaar werd de Apsa-fabriek opengesteld voor excursies en waren ook journalisten welkom om verslag te komen doen van de ‘appelencampagne’.[9] Die reportages vormden immers free publicity voor het product Apsa.

Een andere vreemde eend in de bijt van appelmostproducenten was de N.V. Phoenix Brouwerij (Amersfoort). Het motief voor Phoenix om appelmost te gaan produceren was vooral gelegen in de stagnerende binnenlandse bierverkoop. Phoenix Appelmost (1934) was een product dat de tegenvallende bierverkoop moest compenseren en de omzet op peil moest houden. Het werd door de brouwerij zowel in horecaflesjes van 28 cl gebotteld als in grote flessen voor de winkelverkoop.[10] De verkoopdirecteur van de brouwerij, Wicher Hooite Meursing (1895-1980), was er zo op gebrand Phoenix Appelmost tot een succes te maken dat hij zelfs bereid was praatjes over appelmost te houden voor verenigingen van geheelonthouders – waar een brouwer per definitie niet zijn beste vrienden treft.[11]

Tenslotte begonnen ook fruittelers zelf zich te roeren op de markt voor appelmost. In juli 1935 werd in Beneden-Leeuwen een verwerkingsbedrijf op coöperatieve grondslag in gebruik genomen. De Coöperatie Fabriek van Fruitverwerking Maas en Waal G.A. was in mei 1934 opgericht door fruittelers uit de regio. Directeur van het bedrijf was W.L.A. (Therus) van der Zandt (1905-1997) uit Druten. Voor de officiële openingstoespraak en –handeling van het coöperatieve fruitverwerkingsbedrijf was professor Sprenger naar Beneden-Leeuwen afgereisd.[12] In de fabriek, die gevestigd was in een voormalig schoolgebouw, werd met Zwitserse apparatuur appelmost vervaardigd onder de merknaam Gelo. Vermoedelijk werd het product gebotteld in wijnflessen van 70 cl. Een erg belangrijke speler op de vruchtensapmarkt werd de coöperatie niet. In de fabriek werden echter ook appelwijn, bessenwijn en frambozenwijn vervaardigd waarmee wel een flinke afzet werd gerealiseerd.[13]
Etiket Apsa zoete most.Reclameplaat Phoenix appelmost. In juli 1937 werd door de producenten van zoete most een bescheiden collectieve reclamecampagne gevoerd.

Hero Perl

Waar alle voornoemde bedrijven bij het opstarten van de appelmostproductie dankbaar gebruik maakten van de expertise van professor Sprenger ging N.V. Hero Conserven Breda volstrekt haar eigen weg. Na overleg met het Zwitserse moederbedrijf in Lenzburg koos Hero-directeur R.A.M.J.J. (Rinus) Jansen (1880-1954) ervoor om in Breda een Zwitsers product in licentie te gaan vervaardigen. Van Julius Schlör A.G. (Menziken) werden in 1932 recept en bereidingswijze van Schlör Apfelperle overgenomen, waarvoor Hero gedurende tien jaar een licentievergoeding aan Julius Schlör verschuldigd was. Het door Hero gekochte productieprocédé, aangeduid als het Schlör-Kaltsteril-Abfüllverfahren, verschilde overigens nauwelijks van het door Sprenger gepropageerde Seitz-Böhi-procédé. Alle benodigde machines werden door Hero aangeschaft in Zwitserland en ook het ontwerp voor de nieuw te bouwen fabriek was van Zwitserse origine. Hero pakte het duidelijk grootschaliger en voortvarender aan dan alle andere Nederlandse appelmostproducenten. Door een beproefd productieproces 1 op 1 te kopiëren hoopte Rinus Jansen veel snelheid te maken en zo de concurrentie te kunnen overtroeven.[14] Door zich volledig te verlaten op bewezen technologie kon bovendien alle energie worden gericht op het opzetten van een effectieve verkooporganisatie en een geoliede reclamecampagne, wat door andere appelmostproducenten nogal eens werd vergeten.[15]

Het product dat in februari 1933 onder de naam Hero Perl werd geïntroduceerd in flessen van 38 cl was overigens strikt genomen helemaal geen appelmost. Het bestond voor de helft uit appelsap en voor de andere helft uit koolzuurhoudend water. Daardoor bezat Perl een veel gunstiger kostprijsstructuur dan echte appelmost.[16] Naar de letter van de Warenwet was Perl in wezen een vruchtenlimonade, zij het met een veel hoger sapgehalte (50%) dan de volgens het Jam- en limonadebesluit vereiste 10%. In advertenties werd Perl aangeprezen als ‘vloeibaar Hollandsch fruit’. Productaanduidingen als vruchtensap, appelsap en appelmost werden door Hero zorgvuldig vermeden. Bij het Ministerie van Sociale Zaken, dat verantwoordelijk was voor de Warenwet, was van te voren toestemming gevraagd (en ook verkregen) om Perl in de handel te brengen zonder warenwettelijke productaanduiding.[17] Voor de meeste consumenten gold dat het kwalitatieve onderscheid tussen Perl en appelmost nogal diffuus was: beiden smaakten naar appel, waren goudgeel van kleur en koolzuurhoudend – zij het dat Perl veel meer prik bevatte dan appelmost. Wat consumenten echter wel goed in de gaten hadden was dat een fles Perl van 38 cl in aanschaf uiterst voordelig was. Bij kruidenier of slijter kostte zo’n fles in 1933 16 cent terwijl bijvoorbeeld een 35 cl fles Goudoogst van Hooghoudt meer dan het dubbele kostte, namelijk 35 cent.[18] In de horeca was het prijsverschil tussen één fles Hero Perl (goed voor twee volle glazen) en twee glazen appelmost van een willekeurig merk net zo groot, zo niet groter.

Perl versus Appelflip

Vouwblad Hero Perl, 1933. Hero vermeed zorgvuldig de warenwettelijke benaming vruchtensap, maar prees het product wel aan als vloeibaar fruit!Advertentie voor Betuwe Appelflip, juli 1935. Natuurlijk was Perl vanwege zijn receptuur in de ogen van appelmostproducenten een verwerpelijk, want concurrentievervalsend, artikel. Protesten bij het Ministerie van Sociale Zaken haalden echter niets uit. Gelukkig had Perl ook een zwakte waarop het kon worden aangevallen: de fles waarin het door Hero werd gebotteld. Veel horeca-ondernemers vonden die fles van 38 cl eigenlijk te groot. Horeca-ondernemers prefereerden single serve bottles oftewel flesjes die goed waren voor één consumptie. Daarmee viel simpelweg meer winst te behalen dan met de verkoop van flessen waaruit twee glazen konden worden geschonken. Om Perl de voet dwars te zetten introduceerde De Betuwe in april 1935 een appelmost die eveneens was aangelengd met koolzuurhoudend water.[19] Het appelsapgehalte van Betuwe Appelflip bedroeg 90%, waardoor de intrinsieke kostprijs nog altijd een stuk boven die van Perl lag. Maar omdat Appelflip in kleine flesjes van 27 cl werd gebotteld kwam de horecaverkoopprijs ongeveer uit op die van een fles Perl van 38 cl. Voor horeca-ondernemers vormde Appelflip een zeer aantrekkelijke propositie: het smaakte beter dan Perl (want bevatte meer appelsap), was verpakt in een single serve bottle en kon tegen dezelfde prijs als Perl worden aangeboden. Een jaar lang had De Betuwe veel succes met Appelflip maar toen sloeg Hero keihard terug. In mei 1936 kreeg de 38 cl fles Perl gezelschap van een flesje met een inhoud van 28 cl. De horecaverkoopprijs van dit nieuwe flesje lag uiteraard ruim onder die van Appelflip. Perl in 28 cl flesje was echter niet het enige artikel waarmee Hero de concurrentie terugpakte. Om Appelflip op het punt van kwaliteit te overtroeven lanceerde Hero tevens een product met een appelsapgehalte van 100% (Hero Appelmost/Zoete Most) in flesjes van 28 cl.[20] En of dat nog niet genoeg was werd het Hero-assortiment in mei 1936 ook nog uitgebreid met Perl in een 75 cl fles. Met dit artikel werden Rijno, Rex, Apsa en alle andere appelmosten in 70/75 cl flessen prijstechnisch de loef afgestoken.[21] Aan de bijzondere marktpositie van het ongrijpbare product Perl zou pas in 1944 door de overheid een einde worden gemaakt, toen een nieuwe warenwettelijke categorie werd gecreëerd die alle andere producenten in staat stelde zonder voorafgaande toestemming een vergelijkbaar artikel als Perl te lanceren. De productaanduiding van deze nieuwe categorie luidde ‘vruchtendrank’: verdund vruchtensap met een sapgehalte van ten minste 50% en een al dan niet toegevoegd suikergehalte van tenminste 8%.[22]

Drinkglazen

Terug naar appelmost. Uit wat voor glazen werd dit product voor de oorlog gedronken? Het feit dat de meeste appelmosten in wijnflessen gebotteld waren deed consumenten en kasteleins bij het uitschenken en serveren van deze producten als vanzelf naar een wijnglas grijpen. Vanwege het licht mousserende karakter van de meeste appelmosten lag de keuze voor een champagneglas al evenzeer voor de hand. Op de reeds genoemde Amato tentoonstelling (september 1934) konden bezoekers in de stand van het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt voor 15 cent per glas kennismaken met diverse merken appelmost. Bij deze gelegenheid werd het product geserveerd in champagneglazen.[23] Enkele jaren later noteerde een journalist van de Schiedamsche Courant, na een bezoek aan de plaatselijke Apsa-fabriek: “Zoete most [smaakt] het beste uit een wijnglas, speciaal een champagneglas!”[24] Ook reclameplaten en advertenties maakten duidelijk dat appelmost geserveerd moest worden in een wijnglas. Grappig om te vermelden is dat het eerste, speciaal voor appelmost ontworpen drinkglas, al eind 1934 het daglicht zag. Dit glas, ontworpen door Andries Copier van N.V. Glasfabriek Leerdam, hield het midden tussen een wijnglas en een beker en kan daarom het best worden omschreven als een bekerglas.[25] Hoe Copier tot dit ontwerp kwam laat zich prachtig reconstrueren. Op de Amato tentoonstelling was ook Glasfabriek Leerdam met een eigen stand aanwezig.[26] Omdat deze stand ontworpen was door Copier, staat bijna als een paal boven water dat Copier ook de Amato heeft bezocht. Aannemelijk is dat Copier tijdens dat bezoek ook een kijkje heeft genomen in de zoete most-schenkerij van het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt. Toen hij zag hoezeer het product in de smaak viel bij het publiek en hoeveel producenten reeds met een eigen appelmost ter markt waren gekomen, is Copier eenmaal terug in Leerdam onmiddellijk een mostglas gaan ontwerpen.

Druivensap en tomatensap

Het product appelmost kreeg spoedig gezelschap van twee andere soorten vruchtensap, namelijk druivensap en tomatensap. Het eerste langs koude weg vervaardigde duivensap dat op de Nederlandse markt verkrijgbaar was, was dat van de Koöperatieve Wijnbouwers Vereniging van Zuid-Afrika (1932). Importeur was de firma Wed. G. Oud Pzn. & Co. (Haarlem).[27] Omdat het een importproduct betrof was KWV Druivensap beslist niet goedkoop. Daar kwam nog bij dat door een lancune in de accijnswetgeving ook over onvergist druivensap wijnaccijns verschuldigd was. Professor Sprenger wees de Minister van Financiën erop dat voor alcoholvrij druivensap en druivenmost eigenlijk een accijnsvrijstelling zou moeten gelden. Ook de telers van Nederlandse kasdruiven uit het Westland drongen bij het Ministerie van Financiën aan op zo’n accijnsvrijstelling. De druiventelers zagen in het product druivenmost een uitgelezen kans om de kasdruiven van tweede kwaliteit een meer waardevolle bestemming te geven dan tot dan toe het geval was.[28] De lobby van Sprenger en de Westlandse druiventelers had succes want in augustus 1935 werd een wetswijziging doorgevoerd die voorzag in een vrijstelling van wijnaccijns “voor uit druiven vervaardigde onvergiste dranken”.[29] Op de Jaarbeurs te Utrecht werd in maart 1936 het eerste product gepresenteerd dat door middel van het Seitz-Böhi-procédé was vervaardigd uit Westlandse kasdruiven. Dit druivensap was vermoedelijk afkomstig uit het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt te Wageningen maar werd op de markt gebracht door wijnhandel N.V. van den Heuvel & Co. (Rotterdam).[30] Nog datzelfde jaar introduceerden ook Vink’s Conservenfabrieken (Rex), Hero Conserven Breda, De Betuwe (Rijno), Fruitdrank (Apsa) en Hooghoudt (Goudoogst) elk een eigen druivenmost. Mogelijk hebben sommige van deze bedrijven, net als Van den Heuvel, het product aanvankelijk betrokken uit Wageningen. Omdat druivenmost substantieel duurder was dan appelmost bleef het een nicheproduct, dat slechts weggelegd was voor welgestelden en met name gedronken werd bij ziekte en herstel.[31] Veelzeggend is dat Van den Heuvel het product druivensap positioneerde als een medicinale drank onder de benaming bloedwijn: “onovertrefbaar bij bloedarmoede, bleekzucht, algemeene zwakte, slechte spijsvertering, maaglijden, etc.”

Reclamepaat Rijno Tomatensap, 1937.

Reclameplaat Hero tomatensap, 1939.

Meer marktsucces was weggelegd voor tomatensap. Al in 1933 werden in Wageningen proeven genomen met de bereiding van tomatensap. Hoewel die aanvankelijk niet geheel bevredigend verliepen, werden de problemen al spoedig overwonnen.[32] Waar voor appel- en druivenmost Duitsland en Zwitserland als inspiratiebron golden, waren de Verenigde Staten dat voor tomatensap. In Amerika werd tomatensap gebruikt als vloeibaar babyvoedsel, als alcoholvrije aperitiefdrank en als ingrediënt voor de alcoholhoudende cocktail Bloody Mary.[33] In september 1937 kwam De Betuwe als eerste met Nederlands tomatensap ter markt in twee varianten: naturel en gekruid (‘cocktail’).[34] Voor de botteling maakte De Betuwe gebruik van de 27 cl retourfles die ook voor Appelflip werd gebruikt. Die keuze leverde wel de nodige problemen op: lege flesjes waarin tomatensap had gezeten bleken veel lastiger te reinigen dan flesjes die Appelflip hadden bevat, met name als de resten tomatensap flink waren ingedroogd. Hero maakte in september 1938 precies dezelfde fout door haar nieuwe product tomatensap (eveneens verkrijgbaar in twee varianten) te bottelen in de 28 cl retourfles die ook gebruikt werd voor Perl. Regelmatig kwam het voor dat flesjes Appelflip en Perl door kasteleins en consumenten werden geretourneerd omdat ze verontreinigd bleken door resten tomatensap.[35] Wat de introductie van tomatensap betreft kan nog worden opgemerkt dat zowel De Betuwe als Hero in folders en advertenties benadrukten dat tomatensap bij uitstek een vitaminerijke winterdrank was.

Nieuwkomers in appelsap

Tijdens de Tweede Wereldoorlog liep de productie van vruchtensappen sterk terug, wat uiteraard een gevolg was van het gegeven dat ook consumptiefruit van tweede kwaliteit in de oorlogseconomie gretig aftrek vond. Voor de industriële verwerking tot vruchtensap was daarom veel minder fruit beschikbaar. Wat er nog aan vruchtensappen en vruchtendranken werd geproduceerd, werd vanaf 1943 vrijwel alleen nog maar aan ziekenhuizen, sanatoria en verpleeginrichtingen verkocht. Ook aan emballagegoederen (flessen en kroonkurken) voor de botteling van vruchtensap ontstond gaandeweg de oorlog een groot gebrek. Voor de meeste producenten van vruchtensap gold dat de normale bedrijfsvoering pas in de tweede helft van 1946 kon worden hervat. Vooral appelsap werd in de eerste naoorlogse jaren ongemeen populair. Daarbij kregen de vooroorlogse producenten te maken met nieuwe concurrenten, afkomstig uit de frisdrankenindustrie.[36] Die bedrijfstak kon in de eerste naoorlogse jaren bij lange na niet aan de marktvraag voldoen. Om frisdranken te kunnen produceren was suiker nodig maar die grondstof was schaars en op de bon. Frisdrankfabrikanten keken dus naarstig om naar een vervangend product waarvoor minder of liefst helemaal geen suiker nodig was. Dat product was appelsap.

Na een studiereis door Zwitserland begon C.J.G. (Kees) Becht (1917-2016), zoon van een kleine frisdrankfabrikant uit Bergen op Zoom, in juni 1946 een appelsapfabriek. Het bedrijf was gevestigd in een leegstaande brouwerij in zijn geboortestad. Bijgestaan door een Zwitserse levensmiddelentechnoloog introduceerde Becht begin 1947 een appelsap onder de welluidende merknaam B3. Hoewel dit een afkorting was van de bedrijfsnaam C.V. Becht’s Dranken-industrie deed die merknaam natuurlijk onmiddellijk aan vitamine denken. B3 Appelsap werd gebotteld in horecaflesjes van 28 cl en winkelflessen van 75 cl.[37]

N.V. Vitam Vruchtenproducten Maatschappij (Utrecht) was een in 1945 door Anton van Dam (1915-1956) opgezet bedrijf waarvan het startkapitaal bijeengebracht was door enkele honderden kleine frisdrankfabrikanten die gezamenlijk vruchtenlimonades hoopten te gaan produceren. Omdat Vitam als nieuwkomer geen recht had op een eigen suikertoewijzing, stond het vrijwel geen andere weg open dan appelsap te gaan produceren. Bij de verkoop van het eind 1947 gelanceerde product Vrumona Appelsap werden de aandeelhouders van Vitam actief betrokken. Omdat deze aandeelhouders verspreid waren over heel Nederland maakte het nieuwe merkartikel een vliegende start.

Slinkende binnenlandse bierverkopen maakten dat Heineken en Amstel in 1947 steeds grotere interesse aan de dag begonnen te leggen voor frisdranken. Omdat ook zij niet in aanmerking kwamen voor een suikertoewijzing zetten beide brouwerijen begin 1948 een joint venture op voor de productie van appelsap. Deze joint venture kreeg de naam Polar N.V.[38] Polar Appelsap werd vervaardigd in de Sint-Servatiusbrouwerij te Maastricht (een bedrijf dat eigendom was van Heineken) en werd net als Vrumona Appelsap gebotteld in flesjes van 25 cl. Dat Polar Appelsap kon profiteren van het horecanetwerk van de twee grootste brouwers van Nederland bestempelde ook dit merkartikel als bijzonder kansrijk. Toch liep het allemaal anders.

Affiches voor B3, Vrumona en Polar appelsap, 1948-1949. Advertentie voor Wilco appelsap, 1952.

Inzinking

In november 1948 werd de suikerrantsoenering opgeheven met als gevolg dat weer ongelimiteerde volumes frisdrank konden worden geproduceerd. Doordat de markt in 1949 werd overspoeld met Coca-Cola, vruchtenlimonades en limonadegazeuses, liep de consumptie van appelsap dramatisch terug. Zelfs een flinke reclamecampagne voor appelsap, gefinancierd door het Centraal Bureau voor de Tuinbouwveilingen, kon daar geen verandering in brengen. Pijnlijk duidelijk werd dat appelsap voor veel consumenten niet meer dan een substituutproduct was geweest. De malaise op de appelsapmarkt maakte dat de drie belangrijkste nieuwkomers besloten hun krachten te bundelen en begin 1951 gingen samenwerken onder de naam Vrumona N.V.[39] Als gevolg van deze krachtenbundeling werden de producten Vrumona Appelsap en Polar Appelsap teruggetrokken en vervangen door B3 Appelsap. Voor de horecaverkoop werden nieuwe flesjes aangeschaft die voorzien waren van een onuitwisbaar ‘ingebrand’ (gelithografeerd) etiket. Van deze moderne horecaflesjes en van de door reclamebureau Van Maanen bedachte leus “B3 smaakt 3 maal beter!” (1949) gingen een grote wervende kracht uit.[40] Vrumona groeide met B3 uit tot een vooraanstaande vruchtensapproducent. De malaise die in 1949 op de appelsapmarkt had geheerst was midden jaren vijftig al bijna weer vergeten.

Dat eind 1948 werkelijk niemand rekening had gehouden met een inzakkende vraag naar appelsap, blijkt uit het feit dat precies op dit keerpunt van de markt een nieuwe appelsapfabriek in gebruik werd genomen.[41] Deze fabriek in het Groningse Warffum was onderdeel van Wilco Conserven N.V., een bedrijf dat ook een vestiging had in Assen en dat eigendom was van de gebroeders J.E. (Jan) (1888-1957) en H.H. (Rieks) Willemsen (1892-1968). Wilco Appelsap, dat gebotteld werd in witglazen 25 cl flesjes, was geen glorieuze toekomst beschoren. Weliswaar slaagden de gebroeders Willemsen erin om de andere Groninger appelsapproducenten (Phaff, Woldring & Idema, Hooghoudt) te marginaliseren of uit de markt te drukken maar Wilco Appelsap groeide nimmer uit tot een landelijk bekend merkartikel. In 1953 werd de vestiging in Warffum afgesplitst van Wilco onder de naam Rixona Conserven N.V. Als gevolg daarvan werd Wilco Appelsap heruitgebracht onder de naam Rixona Appelsap. Onder directie van Rieks Willemsen ging Rixona zich echter hoe langer hoe meer toeleggen op de productie van aardappelpureepoeder.[42]

Jus d’orange doet zijn intrede

Advertentie voor Riedel jus d'orange, 1962. Omdat de voornaamste grondstof, geconcentreerd sinaasappelsap, nogal duur was werd jus d'orange gebotteld in flesjes van slechts 12,5 cl. Rond 1950 deed een nieuw product zijn intrede op de Nederlandse vruchtensappenmarkt: kant-en-klare jus d’orange. Tot dan toe wist de Nederlandse consument niet beter dan dat een glaasje sinaasappelsap alleen verkregen kon worden door zelf een paar sinaasappels uit te persen. De kant-en-klare jus d’orange was verpakt in blikken van ongeveer een halve liter, die geïmporteerd waren uit de Verenigde Staten. In de zomer van 1951 kostte zo’n blik “uit zonnig Florida” bij Albert Heijn 55 cent, bij Gebr. De Jong 56 cent en bij Simon de Wit 59 cent – maar dat was jus d’orange uit Californië van het merk Del Monte.[43] Zo’n blik sinaasappelsap behoorde zeker niet tot de dagelijkse boodschappen. Vermoedelijk haalden consumenten alleen bij bijzondere gelegenheden (feestjes en verjaardagen) een blik in huis en denkbaar is tevens dat de inhoud dan werd gebruikt als basis voor vruchtenbowl en niet om uit te schenken in glazen. Veel Nederlanders wisten überhaupt niet wat ze met jus d’orange uit blik aanmoesten. Was het wel even gezond en veilig als vers geperst sinaasappelsap?[44] En moest je meteen het hele blik leegschenken of kon je het ook in blik bewaren? Voor consumenten met weinig taalkennis was zelfs niet duidelijk dat jus d’orange hetzelfde was als sinaasappelsap.[45]

Ook in de horeca deed jus d’orange begin jaren vijftig schuchter zijn intrede. Eén van de eerste aanbieders was R.H.W. Limonade- en Vruchtenproductenfabriek N.V. (Leiden), een bedrijf dat zijn naam in 1955 veranderde in Riedel Limonadefabrieken maar dat al eerder de naam Riedel als paraplumerk had geadopteerd. Riedel Jus d’Orange werd gelanceerd in flesjes van slechts 12,5 cl. Die geringe inhoudsmaat was gekozen om uit te komen op een acceptabele horecaverkoopprijs. Want ondanks de geringe inhoud was een flesje Riedel Jus d’Orange twee maal zo duur als een flesje Riedel limonadegazeuse dat – let wel! – ruim twee maal zo veel inhoud had.[46] Jus d’orange was dus een relatief prijzig consumptieartikel. Dat kwam louter en alleen vanwege de dure grondstof. En daarmee zijn in het geval van Riedel geen sinaasappelen bedoeld. Het bedrijf was namelijk absoluut niet geoutilleerd voor het persen en verwerken van sinaasappelen. De jus d’orange die het bedrijf verkocht werd vervaardigd uit diepgevroren Amerikaans sinaasappelconcentraat. Daarmee was Riedel dus geen vruchtensapproducent in eigenlijke zin. Welbeschouwd was het een bedrijf dat halffabricaat met water aanlengde tot jus d’orange en dit vervolgens bottelde in flesjes.

Een methode om vruchtensap door middel van een vacuüm dampinstallatie te concentreren was al in 1920 ontwikkeld in Winter Haven (Florida), in een laboratorium van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw (United States Department of Agriculture). Commerciële toepassingen bleven echter lang achterwege omdat met het indampen ook een groot deel van de vruchtensmaak bleek te vervliegen. In 1942-1945 ontwikkelden drie onderzoekers van de Florida Citrus Commission in een laboratorium in Lakeland een verbeterd procédé. Daarbij werd het concentraat na het indampen versneden met een kleine hoeveelheid vers sap, waarna het geheel vervolgens werd bevroren.[47] Dit zogenaamde cutback process verleende aan het concentraat een meer intense smaak die redelijk overeenstemde met de smaak van vers geperst sap. Het verbeterde procédé bracht een omwenteling te weeg. Vanaf het midden van de twintigste eeuw werden vruchtensapconcentraten hoe langer hoe meer vervaardigd in de fruitteeltregio’s zelf en van daaruit verscheept naar alle uithoeken van de wereld. Om van concentraat een drinkbaar eindproduct te maken was geen diepgaande kennis meer vereist op het gebied van fruitverwerking. Ook waren geen bijzondere machines meer nodig. Aan het concentraat hoefde in principe alleen water te worden toegevoegd. Uiteraard dienden concentraatverwerkers wel te beschikken over een koelcel en ook moesten ze in staat zijn een hoge hygiënestandaard te handhaven. Maar het aantal punten waarop bij het verwerken van concentraat iets mis kon gaan (critical control points) was vele malen lager dan wanneer in eigen bedrijf vers fruit werd gepulpt, geperst en verwerkt tot eindproduct.

In de tweede helft van de jaren vijftig introduceerden veel frisdrankfabrikanten, net als Riedel, hun eigen jus d'orange op basis van concentraat.Ook Hero koos in 1959 een klein flesje (van 12 cl) voor botteling van het product jus d'orange. Tientallen drankenproducenten volgden in de vijftiger jaren het voorbeeld van Riedel en breidden hun assortiment uit met jus d’orange vervaardigd uit concentraat. Vanwege de prijzigheid van dit concentraat bottelden de meesten hun jus d’orange in kleine flesjes van 10 à 15 cl. Vrumona bijvoorbeeld nam in 1958 een flesje van 12,5 cl in gebruik voor de botteling van B3 Jus d’Orange. Opvallend is dat bij het aanlengen van sinaasappelsapconcentraten met water vaak nog 3 à 5% suiker werd toegevoegd. Dat ‘aanzoeten’ gebeurde vooral omdat veel consumenten kant-en-klare jus d’orange uit een flesje te zuur vonden. Duidelijk is in elk geval dat jus d’orange zeker geen instant succesartikel was. Slechts heel geleidelijk groeide de appreciatie van de consument voor jus d’orange. Dat kwam behalve door de praktijk van het aanzoeten tevens doordat rond het product een zweem van luxe hing. Jus d’orange werd sterk geassocieerd met het rijke Amerika – daar kwamen immers ook de blikken met sinaasappelsap vandaan die bij kruidenier en supermarkt verkrijgbaar waren. Verder hadden de kleine flesjes wat je noemt snob appeal. Hero Conserven Breda, dat zich als fruitverwerkend bedrijf ver verheven voelde boven concentraatverwerkers als Riedel, hield zich lang afzijdig van het product jus d’orange. Het bedrijf had echter genoeg kennis van de markt om te beseffen dat het product zich mocht verheugen in een gestaag groeiende populariteit. Na de komst van B3 Jus d’Orange zette Hero haar scrupules overboord en introduceerde in 1959 eveneens een jus d’orange bereid uit concentraat en aangezoet met 3% suiker. Het product werd gebotteld in flesjes van 12 cl. Tegelijkertijd introduceerde Hero nog twee uit concentraat vervaardigde ‘zuidvruchtsappen’: jus de grapefruit (met 3% suiker) en jus d’ananas (met 2% suiker).

Reclameglazen en gezinsflessen

Reclameglazen B3 en Riedel.Eind jaren vijftig, begin jaren zestig hadden de meeste jus d'orangeglaasjes nog een strijkmaat van 11 à 12,5 cl.

Vanaf het midden van de jaren vijftig begonnen vruchtensapfabrikanten in het kader van promotie- en consumentenspaaracties sapglazen cadeau te geven aan kasteleins en consumenten. De Wet Beperking Cadeaustelsel (1955) stelde wel als eis dat zo’n geschenkartikel diende te zijn voorzien van een “bij normaal gebruik in het oog vallend, onuitwisbaar kenmerk, dat daaraan een duidelijk reclamekarakter geeft”.[48] In vrijwel alle gevallen bestond dat kenmerk uit een gelithografeerde merknaamopdruk. Een fabrikant die glazen cadeau weggaf zonder merknaamopdruk riskeerde een boete. Gratis glazen waren namelijk een doorn in het oog van de winkels en (klein)warenhuizen die drinkglasserviezen verkochten. Zij waren maar wat graag bereid de Economische Controle Dienst op het spoor van een overtreder te zetten. Opvallend was dat de eerste reclameglazen voor vruchtensap veelal een strijkmaat hadden van 11 à 12,5 cl. Dat betekende dat een klein flesje jus d’orange er net niet helemaal in één keer kon worden uitgeschonken. Slim bedacht, want zo leek zo’n klein flesje toch nog heel wat. Met name Vrumona (B3) en Riedel waren kwistig met het verstrekken van reclameglaasjes. Deze glaasjes zijn tegenwoordig nog volop te vinden in kringloopwinkels, net als de vruchtensapglaasjes die eind jaren vijftig, begin jaren zestig verkocht werden door Vroom & Dreesmann, Blokker en andere winkels voor huishoudelijke artikelen. Ook deze glaasjes hadden veelal een strijkmaat van 11 à 12,5 cl. Ter decoratie waren ze meestal versierd met felgekleurde afbeeldingen van zuidvruchten.

Riedel appelsap, druivensap en jus d'orange in 75 cl gezinsfles. Dit model fles werd door Riedel van 1963 tot 1973 gebruikt. B3 gezinsfles jus d'orange van 70 cl. Dit model fles werd door Vrumona gebruikt van 1968 tot 1975. In de loop van de jaren zestig begon de inkoopprijs van diepgevroren sinaasappelsapconcentraat geleidelijk te dalen, wat vooral een gevolg was van het feit dat Amerikaanse aanbieders niet langer het rijk alleen hadden maar concurrentie kregen vanuit andere landen, waaronder Brazilië en Israël. De dalende inkoopprijs maakte het voor Nederlandse concentraatverwerkers mogelijk om jus d’orange te bottelen in grotere flessen, die tegen een betaalbare consumentenprijs in de markt konden worden gezet. In 1963 lanceerde Vrumona een voordelige 75 cl ‘gezinsfles’ B3 Jus d’Orange. De consumentenprijs daarvan bedroeg ƒ 2,00 terwijl een flesje B3 jus d’Orange van 12,5 cl 38 cent kostte.[49] Voor bijna hetzelfde bedrag als vijf kleine flesjes kreeg de consument dus een volume dat gelijk stond aan zes flesjes. Hero volgde in 1965 met een vergelijkbaar aanbod: de voordelige 73 cl gezinsfles Hero Jus d’Orange was bij kruideniers en supermarkten verkrijgbaar voor ƒ 1,95 terwijl een 12 cl flesje Hero Jus d’Orange 40 cent kostte. Zo’n gezinsfles was dus “heerlijk royaal schenken” en Hero deed er voor de consument ook nog een speldje bij cadeau.[50] Echt scherp aan de prijs waren de gezinsflessen B3 en Hero Jus d’Orange echter niet. De consument die op de kleintjes moest letten kon nog altijd beter terecht bij jus d’orange uit blik. Maar gebruiksgemak en uitstraling waren ook wat waard. Voor jus d’orange in blik had je een blikopener nodig en bovendien gaf uitschenken uit blik vaak geknoei.

Een punt dat benadrukt dient te worden is dat de Nederlandse primeur van de gezinsfles jus d’orange zeker niet Vrumona toekwam. Vruchtenwijn- en limonadeproducent Siebrand N.V. (Kampen) was Vrumona enkele jaren voor.[51] Riedel, dat in 1963 een nieuwe fabriek in Ede in gebruik nam, was Vrumona eveneens net te vlug af. En ook verschillende supermarktketens hadden reeds begin jaren zestig gezinsflessen jus d’orange onder huismerk geïntroduceerd.[52] Deze voordelige private labels werden afgevuld door frisdrank- en vruchtenwijnfabrieken die in contract filling een manier zagen om de bezettingsgraad van hun dure high speed bottellijnen te verbeteren. Vanaf 1967 daalden de prijzen van sinaasappelconcentraat spectaculair en konden dus ook de gezinsflessen jus d’orange tegen steeds scherpere prijzen worden aangeboden. Blikverpakkingen voor jus d’orange verdwenen na 1967 als bij toverslag van de markt.

Eenmalige flessen

Voor de vruchtensappenindustrie was de uit 1942 daterende verplichting tot het voeren van hervulbare statiegeldflessen eind 1958 komen te vervallen.[53] Om uiteenlopende redenen hielden de belangrijkste vruchtensapproducenten en concentraatverwerkers echter krampachtig vast aan het statiegeldsysteem. Hero bijvoorbeeld gebruikte voor vruchtensappen dezelfde flessen als waarin het bedrijf ook sinas, cassis en andere frisdranken bottelde. Omdat voor frisdranken wel een statiegeldverplichting gold, was het voor Hero het meest praktisch ook voor vruchtensappen vast te houden aan retouremballage. Riedel en Vrumona, die voor hun vruchtensappen wel heel andere flessen gebruikten dan voor frisdranken, hielden aan statiegeld voor vruchtensappen vast omdat het de handelsrelatie bestendigde met groothandel en horeca. In de statiegeldketen werd lege retouremballage zeer regelmatig (soms zelfs wekelijks) bij afnemers opgehaald en verrekend. Bij dat ophalen konden meteen nieuwe orders worden genoteerd en andere belangrijke zaken worden besproken. Voor alle producenten gold voorts dat overschakeling op eenmalig glas betekende dat ook afscheid moest worden genomen van statiegeldkratten. Voor eenmalig glas waren kartonnen dozen of trays immers meer geëigende omverpakkingen. Uiteraard moesten de kostprijs van eenmalige verpakking en omverpakking ook in de consumentenprijs worden doorberekend, waardoor vruchtensappen in eenmalig glas per saldo waarschijnlijk duurder zouden uitvallen dan vruchtensappen in retourglas. In een markt waar sterk op prijs werd geconcurreerd was dat geen aantrekkelijk vooruitzicht.

Sunland jus d'orange van Sunnyland was in 1966 één van de eerste vruchtensappen verkrijgbaar in statiegeldloze fles.De Betuwe Tweedranken waren verpakt in ranke karafflessen van 65 cl.Advertentie voor Granini (1973). Deze eenmalige 70 cl karaffles werd vaak hergebruikt als waterkaraf of bloemenvaas.Deze door Willem Heesen ontworpen eenmalige karaffles (70 cl) is door Hero van 1974 tot 1990 gebruikt.

De Betuwe, sinds 1961 onderdeel van Unilever, was de eerste van de grote vruchtensapproducenten die brak met het statiegeldsysteem. Ingezien werd dat aan retouremballage ook grote nadelen kleefden. Inzameling, sortering en reiniging van statiegeldflessen waren arbeidsintensieve processen die, naarmate de loonkosten stegen, steeds zwaarder op de bedrijfsvoering drukten. In 1969 schakelde De Betuwe volledig over op eenmalige emballage. Verrassend was dat het bedrijf niet alleen sinaasappel-, appel- en druivensap in eenmalig glas introduceerde maar ook, in 1970, een hele reeks samengestelde vruchtendranken. Deze zogenaamde Tweedranken bestonden uit composities van telkens twee verschillende smaken vruchtensap: abrikoos-sinaasappel, perzik-sinaasappel, druiven-appel, etc.[54] De uit concentraat vervaardigde Tweedranken hadden een sapgehalte van 50% en waren ook wat verpakking betreft zeer onderscheidend. Gekozen was namelijk voor een prachtig gestroomlijnde 65 cl fles met witte plastic schroefdop. Het model was afgeleid van een iets gedrongener fles die bij een Unilever-bedrijf in Duitsland sinds 1967 in gebruik was voor een reeks limonadesiropen onder de merknaam Tri Top. De Betuwe Twee­dran­ken waren een daverend succes en de productlijn groeide snel uit tot 9 verschillende smaakcombinaties. In 1973 wist De Betuwe met haar Tweedranken beslag te leggen op circa 20% van het in Nederland geconsu­meerde volume vruchtensap­pen en vruchten­dranken. Dankzij de gunstige winstmarge was dat aandeel op geldba­sis zelfs om en nabij de 33%.[55]

De eerlijkheid gebied te zeggen dat de prachtige Tweedrank-fles van De Betuwe niet de eerste eenmalige verpakking was op de Nederlandse vruchtensapmarkt. Een nieuwkomer op deze markt, Sunnyland N.V. (Dongen), kwam in 1966 met een eenmalige glazen literpot met handig twist-off schroefdeksel. Geen bijzonder elegante verschijning maar wel slim toegesneden op de Nederlandse koelkasten! Een echte schoonheid daarentegen was de zogenaamde Noppenflasche (1969) van Deutsche Granini G.m.b. H. (Bielefeld). De vruchtensappen en vruchtendranken van Granini werden door moederbedrijf Melitta (bekend van de koffiefilters) vanaf 1970 ook in Nederland te koop aangeboden in deze eenmalige wijdmondse 70 cl karaffles met schroefdeksel. Hoe mooi consumenten de Granini-fles vonden blijkt uit het feit dat lege exemplaren vaak niet werden weggegooid maar een tweede leven kregen als waterkaraf of bloemenvaas.[56] Met recht mag deze fles een stijlicoon uit de jaren zeventig worden genoemd.

Het duurde een paar jaar eer ook Hero en Vrumona bereid waren (ten dele) te breken met retouremballage voor vruchtensappen. Ook was er heel wat research and development nodig vooraleer levensvatbare productconcepten ontstonden die De Betuwe Tweedranken in originaliteit en eigentijdsheid naar de kroon konden steken. Pas in april 1974 kwam Hero met een eenmalige fles op de markt die de vergelijking met de Tweedrank-fles van De Betuwe en de Granini-fles van Melitta ruimschoots kon doorstaan. Net als de Granini-fles betrof het een wijdmondse 70 cl fles met schroefdeksel. Dankzij het wonderschone ontwerp van Willem Heesen, hoofdontwerper van de glasfabriek in Leerdam, werd ook deze fles door veel consumenten hergebruikt voor andere doeleinden.[57] Behalve voor de botteling van enkelvoudige vruchtensappen (sinaasappelsap, appelsap en tomatensap) werd de fles door Hero ook gebruikt voor een serie vruchtendranken die geïnspireerd waren op de Tweedranken van De Betuwe. Voor deze artikelen had Hero (dan wel haar reclamebureau Raedt en Baet N.V.) de niet bijster originele naam Twindrinks verzonnen. Vrumona in Bunnik nam in april 1975 een geheel nieuwe productielijn in gebruik voor de botteling van vruchtensappen en vruchtendranken in eenmalige ‘monopotten’. De naam alleen al verraadt dat deze eenmalige wijdmondse flessen (van 65 cl en 1 liter) niet bepaald gracieus waren.[58]

Kartonverpakkingen

Halverwege de jaren zeventig leek eenmalig glas dus de verpakking van de toekomst voor vruchtensappen en vruchtendranken. Enkele jaren later werd daarover binnen de drankenindustrie heel anders gedacht en waren alle ogen gericht op… karton! In 1969 was in Zweden het zogenaamde Tetra Brik Aseptic-systeem geïntroduceerd, een doorontwikkeling van het in 1963 door Åkerlund & Rausing A.B. (Lund) op de markt gebrachte Tetra Brik Pak. Dit kartonnen literpak in de vorm van een baksteen vond vooral toepassing in de zuivelindustrie voor de verpakking van lang houdbare melk.[59] Tetra Brik Aseptic was echter ook geschikt voor vruchtensappen die waren gepasteuriseerd bij ultra hoge temperatuur (UHT). Anders dan bij traditionele pasteurisatie, waarbij reeds gebottelde vruchtensappen tientallen minuten werden blootgesteld aan temperaturen van 62 à 65 °C, kwam UHT-pasteurisatie neer op kortstondige verhitting van vruchtensap vóór verpakking of botteling. Door vruchtensap in een zogenaamde doorstroominstallatie slechts 30 à 40 seconden bloot te stellen aan een temperatuur van 95 à 99 °C bleef de hitteschade beperkt en de oorspronkelijke smaak beter intact.

Appelsientje in Tetra Brik Aseptic

Frisdrank- en vruchtensapproducent Riedel (Ede) was in 1970 overgenomen door de Verenigde Coöperatieve Melkindustrie Coberco G.A. (Zutphen).[60] Kort daarop was door de Nederlandse regering een accijns op frisdranken ingevoerd (1 januari 1972) als gevolg waarvan de consumptie van frisdranken een flinke knauw had gekregen en veel frisdrankproducenten in grote problemen waren geraakt. Ook Riedel maakte moeilijke tijden door en de leden van Coberco begonnen zich al af te vragen of ze niet een kat in de zak hadden gekocht. Omdat vruchtensappen niet aan accijns onderhevig waren, besloot Riedel-directeur G.G. (Guus) Holtrust (1937) vooral aan de ontwikkeling van dit deelassortiment prioriteit te geven. Bij melkfabriek Vecomi in Arnhem, eveneens onderdeel van Coberco, stonden twee productielijnen voor Tetra Brik Aseptic kartonverpakkingen. Vanwege de teleurstellende belangstelling van de Nederlandse consument voor lang houdbare melk kampten deze lijnen met grote onderbezetting. Besloten werd op één van deze lijnen UHT-gepasteuriseerd sinaasappelsap te gaan produceren. In 1973 werd dit artikel onder de merknaam Appelsientje geïntroduceerd. Appelsientje kreeg spoedig gezelschap van een hele reeks zustermerken zoals Goudappeltje, Fruitdruifje, Pompelmoentje en Zontomaatje.[61]

Door het grote succes van deze producten groeide Riedel uit tot de belangrijkste vruchtensapproducent van Nederland.[62] Begin jaren tachtig had het bedrijf al meer dan de helft van de Nederlandse vruchtensapmarkt in handen.[63] In 1983 voegde Riedel aan haar assortiment vruchtensappen in karton ook nog een reeks vruchtendranken toe onder de merknaam Dubbeldrank.[64] Hoewel Hero, De Betuwe en Vrumona aanvankelijk weigerden zich bij de dominantie van karton neer te leggen, werd steeds duidelijker dat in het winkelkanaal nog slechts een bijrol was weggelegd voor vruchtensappen en -dranken in eenmalig glas. Supermarkten en consumenten waren dol op vruchtensappen en -dranken in karton, vooral omdat de pakken licht in gewicht en zeer ruimte-efficiënt waren. Alleen in de horeca bleef het glazen flesje voor vruchtensap dominant vanwege de onmiskenbare kwaliteitsuitstraling. De consumptiesprong die vruchtensappen sinds 1973 hebben gemaakt is hoofdzakelijk tot stand gekomen dankzij de kartonverpakkingen die het thuisverbruik tot grote hoogte hebben opgestuwd.

Voorzichtige comeback van eenmalig glas

Heel, heel voorzichtig heeft de glazen fles in het winkelkanaal de laatste decennia weer wat marktaandeel terugveroverd. Dat is vooral te danken aan nieuwe vruchtensapproducenten als Flevosap B.V. (Biddinghuizen, 1993), Schulp Vruchtensappen B.V. (Breukelen, 1995) en De Appelaere B.V. (Waterlandkerkje, Zeeuws-Vlaanderen, 1995). Deze door Nederlandse fruittelers opgerichte bedrijven zagen in de productie van appel- en perensap een middel om slecht verkoopbaar fruit van tweede kwaliteit te gelde te maken – precies hetzelfde motief dat ten grondslag lag aan de pioniersarbeid van professor Sprenger zo’n zestig jaar eerder! De genoemde bedrijven, wier in glas verpakte vruchtensappen thans in veel grote supermarkten zijn doorgedrongen, laten zich graag voorstaan op waarden als ambachtelijkheid, duurzaamheid en authenticiteit. Hoewel de nieuwe vruchtensapproducenten nadrukkelijk poseren als zijnde verwerkers van lokaal geoogst fruit, worden in een aantal van hun producten ook UHT-gepasteuriseerde sappen verwerkt die afkomstig zijn uit het buitenland. Voor Schulp en De Appelaere geldt bovendien dat zij zich gaandeweg grotendeels of geheel uit de fruitteelt hebben teruggetrokken. De Appelaere bezit geen eigen productiefaciliteiten (perserij en bottelarij).[65] Dat de nieuwkomers graag de trom van ambachtelijkheid roeren, is omdat veel consumenten nu eenmaal bereid zijn daar meer voor te betalen. Vruchtensap in karton moet wel uit een fabriek komen. Een glazen fles of flacon daarentegen laat ruimte voor de romantische voorstelling van zaken dat het vruchtensap eigenhandig geperst en gebotteld is door de fruitteler. Voor schone schijn moet je dus bij glazen flessen zijn….[66]

© Peter Zwaal, 2017
Een ongeannoteerde en licht ingekorte versie van dit artikel is verschenen onder de titel: Voor schone schijn moet je bij glazen flessen zijn… : vruchtensappen in glas verpakt en gedronken. – De Oude Flesch : glashistorisch tijdschrift 39 (2017) 149 (2e kwartaal) p.26-38.

Noten
[1] De microfilterplaten van asbestvezels waren bij Seitz-Werke (Bad Kreuznach) ontwikkeld door een team onder leiding van de Duitse bacterioloog Dr. Friedrich Schmitthenner (1876-1945). Het Böhi-procédé was een vinding van de Zwitserse chemicus Dr. Adolf Böhi (1884-1925), eigenaar-directeur van de Gesellschaft zur Herstellung Dr. Böhi’s alkoholfreier Obst- und Traubenweine (Zürich-Wiedikon).
[2] Populair-wetenschappelijke artikelen van Sprenger o.a. in: De Groene Amsterdammer, 21 januari 1933; De Telegraaf, 4 april 1933; Delftsche Courant, 28 april 1933. In mei 1934 publiceerde Sprenger een artikel in het Weekblad voor den handel in gedistil­leerd, bier, wijn, etc., dat sterk de aandacht trok van distillateurs, bierbrouwers en limonadefabrikanten. In De Fruitteelt, orgaan van de Nederlandsche Pomologische Vereeniging, verscheen tussen april 1933 (jrg. 23, nr. 4) en september 1935 (jrg. 25, nr. 9) een reeks wetenschappelijke artikelen geschreven door Sprenger en zijn Duitse assistent Gottfried Krumbholz (1902-1943). Aanvankelijk verlieten Sprenger en Krumbholz zich in deze artikelenreeks sterk op het werk van Dr. Alfred Mehlitz (1899-1966) van het Versuchstation für Obst-, Gemüse- und gärungslose Früchteverwertung (Geisenheim am Rhein). Mehlitz had in 1931 onder de titel Süßmost het eerste handboek voor de fabricage van vruchtensappen laten ver­schijnen. Dit gezaghebbende werk beleefde tot 1940 maar liefst vijf herdruk­ken. In latere artikelen verwerkten Sprenger en Krumbholz ook onder­zoeks­re­sultaten uit eigen laborato­rium. Voor biografische informatie over Sprenger: Jan Veel, De betekenis van professor Sprenger voor de Nederlandse fruitteelt, Pomospost : kwartaaluitgave van de Noordelijke Pomologische Vereniging 22 (2016) 2 (zomer) p.11-15.
[3] Sport in beeld/De revue der sporten 28 (1935) 50 (15 juli) p.19. In het weekblad Sport in beeld/De revue der sporten werd vanaf 1935 voor Rex appelmost geadverteerd als zijnde “de drank die U steeds fit doet zijn”.
[4] Peter Zwaal, Ludolf Hooghoudt 1896-1977. In: Joop Visser, Matthijs Dicke & Annelies van der Zouwen (red.), Nederlandse ondernemers 1850-1950 : Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel (Zutphen : Walburg Pers, 2011) p.50-55.
[5] Delftsche Courant, 8 augustus en 14 september 1934; Het Vaderland, 14 september 1934; De Gooi- en Eemlander, 17 september 1934.
[6] Nieuwsblad van het Noorden, 22 februari 1915 en 2 mei 1917.
[7] Rotterdamsch Nieuwsblad, 15 mei 1934. Nathalie Lans, Schiedam bouwt op jeneververleden : een wandeling door de tijd (Schiedam : TDS, 2000) p.75-76, stelt dat Dirkzwager al in 1932 met de appelmostfabricage is begonnen. Dat is echter niet aannemelijk. Waarschijnlijk zijn in 1932 de proefnemingen en voorbereidingen gestart en is in het najaar van 1933 voor het eerst op grote schaal een appeloogst verwerkt. Daarna volgde in het voorjaar van 1934 de introductie van Apsa.
[8] De revue der sporten 27 (1934) 46 (18 juni) p.15.
[9] Schiedamsche Courant, 12 oktober 1934, 8 en 16 oktober 1935 en 19 oktober 1939.
[10] Onno Kleefkens, Opvallend anders : de Amersfoortse Phoenix brouwerij 1873-1970 (Amsterdam : De Bataafsche Leeuw, 2001) p.68.
[11] Nieuwe Tilburgsche Courant, 24 maart 1936. Phoenix was in de ogen van geheelonthouders echter de minst verwerpelijke brouwerij omdat het in 1918 als eerste in de branche een alcoholvrije moutdrank (Malto) had geïntroduceerd.
[12] De Gelderlander, 22 juni 1935; Rotterdamsch Nieuwsblad, 25 juli 1935.
[13] Misset’s vakblad voor de handel in gedistilleerd, wijn, bier, etc. 47 (1950) 24 (21 november) p.468.
[14] Eric Berkers, Tastes differ : comparing company strategies, innovation trajectories and knowledge sources in Dutch soft drink production in the 1930s. In: Business History 50 (2008) 3 p.351-367; Mila Davids, Harry Lintsen & Arjan van Rooij, Innovatie en kennisstructuur : vele wegen naar vernieuwing (Amsterdam : Boom, 2013) p.106-107.
[15] Peter Zwaal, Frisdranken in Nederland : een twintigste eeuwse produktgeschiedenis (Rotterdam : Stichting BBM, 1993) p.68-71; Theo Stevens, Hero Perl (1933) de parel der dranken, notitie van Hero-bedrijfsarchivaris, 8 april 1980 (archief P. Zwaal).
[16] Peter Zwaal, Rinus Jansen 1880-1954. In: Joop Visser, Matthijs Dicke & Annelies van der Zouwen (red.), Nederlandse ondernemers 1850-1950 : Noord-Brabant, Limburg en Zeeland (Zutphen : Walburg Pers, 2009) p.130-135. In Duitsland wordt een product dat voor de helft uit appelsap en voor de andere helft uit koolzuurhoudend water bestaat Apfelschorle genoemd.
[17] Nationaal Archief, Ministerie van Sociale Zaken, afdeling Volksgezondheid (archiefnr. 2.15.37), correspondentie betreffende het gebruik van de benaming Hero Perl door de N.V. Hero Conserven Breda op grond van het Jam- en Limonadebesluit, 1932-1941 (inventarisnr. 576).
[18] Circulaire N.V. Hero Conserven Breda, 17 februari 1936 (archief P. Zwaal); Nieuwsblad van het Noorden, 10 april 1933.
[19] Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, 4 april 1935.
[20] Dit artikel werd verwarrend genoeg in drukwerk en circulaires aangeduid als Hero Appelmost, maar op de etiketten als Zoete Most. Het zou nooit zo’n succesartikel worden als Perl maar dat was door Rinus Jansen al ingecalculeerd. Hero Appelmost/Zoete Most was in wezen een defensief artikel dat de bijzondere marktpositie van Perl diende te beschermen.
[21] Circulaire N.V. Hero Conserven Breda, 28 april 1936 (archief P. Zwaal); Theo Stevens, Hero-dranken in de 30er jaren, notitie van Hero-bedrijfsarchivaris, 25 april 1980 (archief P. Zwaal).
[22] De Standaard, 4 augustus 1944.
[23] De Telegraaf, 17 september 1934.
[24] Schiedamsche Courant, 19 oktober 1939.
[25] Joan Temmink & Laurens Geurtz (red.), Copier compleet (Rotterdam : Nai ; Leerdam : Nationaal Glasmuseum, 2011) p.247, foto 0147.
[26] Algemeen Handelsblad, 18 september 1934.
[27] De Banier : staatkundig gereformeerd dagblad, 5 juli 1933; De Telegraaf, 25 februari 1937.
[28] De Banier : staatkundig gereformeerd dagblad, 15 juli 1932; Haagsche Courant, 21 september 1933; De Telegraaf, 24 april 1934.; Delftsche Courant, 17 mei 1934. Kasdruiven van tweede kwaliteit werden in marktkramen en door ambulante groente- en fruithandelaren aan de consument verkocht.
[29] Algemeen Handelsblad, 3 mei 1935; De Tijd, 25 mei 1935; De Telegraaf, 28 mei 1935; Algemeen Handelsblad, 11 september 1935.
[30] Delftsche Courant, 9 maart 1936.
[31] De winkelprijs van een 28 cl flesje Hero Druivenmost bedroeg in 1936 35 cent terwijl een 28 cl flesje Hero Appelmost voor 17 cent over de toonbank ging. Arnhemsche Courant, 4 mei 1936. Voor grote flessen lagen de verhoudingen minder scheef. De winkelprijs van een 70 cl fles Rijno Druivenmost was in 1938 75 cent terwijl een 70 cl fles Rijno Appelmost uitkwam op 55 cent. Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 19 maart 1938.
[32] Nieuwe Apeldoornsche Courant, 4 augustus 1934; De Telegraaf, 30 augustus 1934, 27 oktober 1934 en 8 juni 1935.
[33] De Bloody Mary (tomatensap, wodka, een scheutje limoensap en wat peper en zout) zou overigens een vinding zijn van de Franse bartender Fernand Petiot (1900-1975) die rond 1920 werkzaam was in de New York Bar in Parijs, een horecagelegenheid die door veel Amerikanen werd gefrequenteerd. Petiot emigreerde in 1925 naar de Verenigde Staten en zou daar de cocktail hebben vervolmaakt. Zie: https://en.wikipedia.org/wiki/Bloody_Mary_(cocktail).
[34] Nieuwsblad van het Noorden, 2 september 1937.
[35] Ongetwijfeld hadden de flesjes van Hero door hun tamelijk hoekige schouderprofiel wat meer last van dit probleem dan de flesjes van De Betuwe, die een veel vloeiender schouderprofiel hadden.
[36] Het wordt frisdrankindustrie is eigenlijk een anachronisme omdat het Nederlandse begrip frisdrank pas in 1956 ingang vond. Zwaal, Frisdranken in Nederland, p.177-193.
[37] Peter Zwaal, Specialiteit in vruchtensappen : B3 Vruchtensappen-Industrie N.V. In: Willem Heijbroek (eindred.) Bergen op stoom : productiebedrijven in de gemeente Bergen op Zoom van 1800 tot 1950 (Bergen op Zoom : Stichting Industrieel Erfgoed Bergen op Stoom, 2009) p.219-223.
[38] De Tijd, 18 februari 1948; Weekblad voor den handel in gedistilleerd, bier, wijn, etc. 45 (1948) 5 (2 maart) p.66 en 6 (16 maart) p.86.
[39] N.V. Vitam Vruchtenproducten Maatschappij had inmiddels haar naam gewijzigd in N.V. Bedrijfscentrale voor het Koolzuurhoudende en Alcoholvrije Drankenbedrijf (KAD) en was bezig een nieuwe fabriek te bouwen in Bunnik. De nieuwe werkmaatschappij Vrumona N.V., waarin onder meer de nieuwe fabriek in Bunnik werd ingebracht, werd voor 50% eigendom van de Bedrijfscentrale KAD en voor 50% eigendom van Heineken en Amstel. Heineken nam voorts een 50% aandeel in B3 Vruchtensappen-Industrie N.V. (Bergen op Zoom). Amstel stapte al eind 1952 uit het samenwerkingsverband en deed haar aandelen over aan Heineken. Zwaal, Frisdranken in Nederland, p.142-148 en 160-162; H. Reinders, De geschiedenis van Vrumona 1945-1993 (Bunnik : Vrumona, 1993) p.21-49; Peter Zwaal, Frisdranken in/uit de kunst (Rotterdam : Vereniging Nederlandse Frisdranken Industrie, 2006) p.206-211.
[40] Weekblad voor den handel in gedistilleerd, bier, wijn, etc. 46 (1949) 8 (12 april) p.144 en 9 (26 april) p.170.
[41] Nieuwsblad van het Noorden, 28 december 1948; Friesch Dagblad, 29 december 1948.
[42] Martin Hiemink, Wilco Conserven : van pastinaken tot gefruite uitjes. In: Asser Historisch Tijdschrift 9 (1999) 5 (december) p.1-12. Rixona Appelsap is nog tot begin jaren zeventig vervaardigd.
[43] De Tijd, 10 juli 1951; Het Vrije Volk, 1 augustus 1951; Limburgsch Dagblad, 2 augustus 1951. Een kruidenier aan de Goudsesingel in Rotterdam verkocht ook blikken grapefruitsap van Del Monte. Het Vrije Volk, 9 augustus 1951.
[44] In Zweden bleken blikken met vruchtensap die lang waren bewaard soms hoge tingehaltes te vertonen. Het Vrije Volk, 16 maart 1974.
[45] Komiek Rijk de Gooijer vertelde hierover in 1953 een (hele flauwe) mop. De Telegraaf, 10 juli 1953.
[46] Prijslijst R.H.W. Limonade- en Vruchtenproductenfabriek N.V. 1952 (archief P. Zwaal). Bij inkoop en gros moest een horeca-ondernemer voor Riedel jus d’orange 21 cent per flesje (12,5 cl) neertellen plus 10 cent statiegeld. Voor Riedel limonadegazeuse gold een prijs van 10,5 cent per flesje (30 cl) plus 10 cent statiegeld.
[47] De uitvinders van het cutback-procédé waren Dr. Louis Gardner MacDowell (1912-1986), Dr. Edwin Lewis Moore (1916-2009) en Cedric Douglas Atkins (1913-2000). Zie: http://floridaaghalloffame.org/1986/10/louis-g-macdowell-edwin-l-moore-cedric-d-atkins/.
[48] D.W.F. Verkade, Pudding eten met een vork? : het geschenk-artikel in wetgeving en rechtspraak in de wederopbouwjaren. In: N. Herweijer, H.R. Tupan & R.A.C. van Bergen (red.), Op de koop toe : weggevertjes in Nederland (Zwolle : Waanders, 1994) p.44-59.
[49] Jaarverslag 1963 (Bunnik : N.V. Bedrijfscentrale voor het Koolzuurhoudende en Alcoholvrije Drankenbedrijf, 1964) p.12.
[50] Algemeen Handelsblad, 1 juli en 27 oktober 1965.
[51] Limburgsch Dagblad, 27 juni 1963; Friese Koerier, 7 oktober 1964.
[52] Een zoektocht in digitale kranten leverde als bevinding op dat de Spar-winkels waarschijnlijk al in 1961 jus d’orange in gezinsfles onder eigen etiket verkochten. De Sperwer-winkels (voorlopers van de huidige Plus-supermarkten) deden dat in 1962 eveneens. Het Vrije Volk, 6 juli 1961; Limburgs Dagblad, 18 juli 1962.
[53] Peter Zwaal, Bestendig, bedachtzaam, bedrijvig : een twee-en-vijftig-jaarverslag van het Bedrijfschap Frisdranken en Waters 1950-2002 (Rotterdam : Bedrijfschap Frisdranken en Waters, 2002) p.31-34.
[54] De merknaam Tweedrank was verzonnen door Lintas N.V. (Rotterdam), het eigen reclamebureau van Unilever.
[55] Omzetoverzicht Calvé-De Betuwe B.V., Delft, juni 1973.
[56] Verantwoordelijk voor de verkoop in Nederland was Melitta Nederland B.V. (Naarden). In een reclamecampagne uit 1973 nam Melitta Nederland stelling tegen het begrip wegwerpfles: “Maar heeft U ooit wel eens een weggeworpen Granini fles gezien?” De Telegraaf, 20 november 1973.
[57] De Hero-karaffles won in 1974 een zilveren noot, een jaarlijkse innovatieprijs van het Nederlands Verpakkingscentrum (NVC). De gouden noot 1974 werd toegekend aan een door DSM ontwikkelde plastic krat voor 50 cl bierflessen van het zogenaamde euromodel. Willem Heesen (1925-2007) was een leerling van Andries Copier en volgde hem in 1967 op als hoofdontwerper. De 70 cl karaffles is tot 1990 door Hero gebruikt.
[58] Vers van ’t Vat 26 (1975) 6 (juli) p.7-9.
[59] Lars Leander, Tetra Pak : a vision becomes reality : a company history with a difference (Lund : Tetra Pak International A.B., 1996) p.105-121.
[60] Coberco wilde een eigen frisdranken- en vruchtensappenbedrijf omdat veel ambulante melkventers het alleen konden volhouden dankzij de verkoop van deze branchevreemde producten. De Telegraaf, 10 maart 1979.
[61] Myriam Baaten (eindred.), Het beste onder de zon… : Guus Holtrust 1969-1994 (Ede : Riedel Drankenindustrie, 1994) p.16-27. De naam Appelsientje was verzonnen door Guus Holtrust. Tussen 1976 en 1983 kreeg Appelsientje gezelschap van acht zustermerken. In 2003 werden al deze zustermerken geschrapt, waarna alle smaken vruchtensap onder het paraplumerk Appelsientje werden uitgebracht. Distrifood 19 (2003) 40 (4 oktober) p.22; Brabants Dagblad, 7 februari 2004.
[62] Nadat Riedel bij vrijwel alle zuivelfabrieken in Nederland – plus een enkel bedrijf in België – de beschikbare overcapaciteit op Tetra Brik Aseptic-lijnen had ‘opgekocht’ voor de productie van Appelsientje, konden in 1978 eindelijk enkele Tetra Brik Aseptic-lijnen in Ede worden geïnstalleerd.
[63] NRC Handelsblad, 1 mei 1982.
[64] De merknaam Dubbeldrank was verzonnen door Riedel’s adjunct-directeur Mr. P.G.A.A. (Peter) Preenen. Tussen 1983 en 1993 werden zeker twaalf smaakvarianten uitgebracht. Baaten, Het beste onder de zon…, p.43-56.
[65] Flevosap van de familie Vermeulen perst zijn sappen ten dele zelf maar laat het bottelen over aan Vorselaars Vruchtensappen en Frisdranken B.V. (Tilburg). NRC Handelsblad, 17 december 1994; De Stentor, 20 mei 2009. Schulp Vruchtensappen van de familie Schulp perst en bottelt zijn sappen zelf: http://www.eko-keurmerk.nl/product/ondernemer/schulp-vruchtensappen; http://wannabeyou.com/schulp-vruchtensappen/. De Appelaere van de familie Tazelaar laat zowel fruitverwerking als botteling over aan een Duits bedrijf net over de grens bij Arnhem, vermoedelijk Obstkelterei Van Nahmen G.m.b.H. & Co. (Hamminkeln): Scheldestroom 1 (2010) 3 (winter) p.12-13; http://www.packonline.nl/nieuws/voor-de-appelaere-is-glas-de-enige-mogelijke-verpakking.
[66] De opmars van de in glas gebottelde fruitsappen van Flevosap, Schulp en De Appelaere heeft zelfs marktleider Riedel (inmiddels onderdeel van zuivelconcern FrieslandCampina) ertoe gebracht om in 2014 glazen karafflessen appel- en perensap te introduceren onder de suggestieve naam Appelsientje Vers van ’t Land. http://www.marketingtribune.nl/food-en-retail/nieuws/2014/06/%5Bondernemer-van-de-week%5D-hein-raijmakers-marketing-directeur-riedel/index.xml.

Summary

Ready-to-drink fruit juices in the Netherlands were introduced in the early 1930s after a pioneering research program had been set up by professor A.M. Sprenger from Wageningen University. Newly invented micro filter sheets from the German Seitz company (1917) combined with Swiss technology for storaging fruit juices under compressed carbon dioxide (Böhi-process, 1912) enabled the creation of  non-pasteurized fruit juices with a long shelf life. Companies in fruit growing areas such as N.V. Maatschappij De Betuwe (Tiel) and Vink’s Conservenfabrieken N.V. (Hien-Dodewaard) started pressing and bottling apple juice according to the methods prescribed by professor Sprenger. They were joined by fruit wine producers from the North, such as H.J. Hooghoudt (Groningen), N.V. Woldring & Idema (Groningen) and H.J. Phaff (Winschoten). Their lightly sparkling apple juices, so-called sweet mosts, were sold in wine bottles under brand names such as Rijno, Rex, Goudoogst, Wigco and Amato (1933-1934). The distilling company M. Dirkzwager Azn. (Schiedam) and the Phoenix Brewery (Amersfoort) also entered this market in 1934. Their sweet mosts Apsa and Phoenix were the first to be sold in 25 cl single serve bottles in pubs, hotels and restaurants. Eventually all these sweet most brands lost out to the product Hero Perl, created in 1933 by the Swiss owned company Hero Conserven Breda N.V. It  had an apple juice content of only 50%. Being essentially an apple juice diluted with sparkling water, Hero Perl could be offered at much cheaper retail prices than sweet mosts. Initially Hero Perl was exclusively sold in 38 cl duo serve bottles but in 1936 the packaging line was extended with 28 cl single serve and 75 cl family size bottles.

In the late 1930s apple based juices and sparkling drinks were joined by juices pressed from greenhouse grown grapes (1936) and tomato’s (1937). The two main producers of tomato juice were De Betuwe and Hero. Tomato juices were bottled in the same refillable deposit bottles as apple juices. Because dried traces of tomato juice could not be rinsed out easily, bottle cleansing became a much more demanding task. In the first post-war years apple juice production and consumption soared, mainly because carbonated soft drinks were still under the rationing of sugar. For apple juice no sugar was required. New apple juice brands as B3 (Bergen op Zoom, 1947), Vrumona (Utrecht, 1947), Polar (Maastricht, 1948) and Wilco (Warffum, 1948) emerged. When in November 1948 sugar rationing was finally ended, soft drink manufacturers could regain their lost ground. Shrinking demand of apple juice caused three of the start-up companies in this market (B3, Vrumona and Polar) to join forces in 1950.

Ready-to-drink orange juice was an exotic new product of the 1950s, initially sold only in cans imported from the United States by retail organisations and supermarkets. R.H.W. Limonade- en Vruchtenproductenfabriek N.V. (Leiden) was one of the first Dutch soft drink producers to import concentrated orange juice from the United States (1951). This concentrate was diluted with water, 3 to 5% sugar was added, and the result was packaged in single serve bottles that were sold to pubs and other catering establishments. Dozens of soft drinks producers followed this example and expanded their product range with orange juice made from concentrate. The small 10 to 15 cl bottles had a luxury snob appeal. By the late 1950s home-grown fruit processing companies as Hero and B3 put aside their reserve against orange juice and also started using foreign concentrates. Prices of concentrated orange juice saw a gradual decline in the 1960s as American providers got competition from providers from Brazil, Israel and other countries. For Dutch concentrate processors this meant that orange juices could be offered in larger bottles at more affordable consumer prices. In 1963 B3 was the first popular orange juice brand to be launched in a 75 cl family size bottle. It was soon followed by other popular brands.

Wartime regulations obliged soft drink and fruit juice manufacturers to use refillabe deposit bottles. From 1958 onward this no longer applied to the fruit juice industry. For a variety of reasons however, many fruit juice manufacturers and concentrate processors clung to the deposit system. Deposit bottles served to maintain trade relationship with wholesalers and clients in the catering industry. Companies that also produced carbonated soft drinks, such as Hero and Riedel (formerly R.H.W.), found it unpractical to eliminate the deposit system for fruit juices while the system was still mandatory for soft drinks. De Betuwe (a subsidiary of Unilever since 1961) had no interests in soft drinks and could therefore easily adopt one-way bottles for its juices. In 1969 the company introduced a beautifully streamlined 65 cl one-way retail bottle. This bottle with a white plastic screw cap was also used for a range of composite exotic fruit drinks. The incredible market success of these so-called Tweedranken caused other Dutch fruit juice producers to leave the deposit system as well.

One-way glass bottles however were a relatively short-lived market success. From the mid 1970s they quickly lost ground to carton packages. Supermarkets and consumers favoured fruit juices and fruit drinks in cartons because they were lightweight and very space efficient. Soft drink and fruit juice producer Riedel (since 1970 a subsidiary of Coberco milk industry) was the first to develop a complete range of juices in carton, starting with Appelsientje orange juice (1973). By the early 1980s the company already dominated the Dutch fruit juice market. Cartons have boosted home consumption of fruit juices to a very high level. Since the mid 1990s however one-way glass bottles are making a slow and cautious comeback. Start-up companies that are closely related to fruit growers, such as Flevosap B.V. (Biddinghuizen, 1993), Schulp Vruchtensappen B.V. (Breukelen, 1995) and De Appelaere B.V. (Waterlandkerkje, 1995), prefer glass bottles because of their craftsmanship connotations. Everybody knows that fruit juices in cartons are processed in industrial plants. Fruit juices in glass bottles however leave room for the possibility that these juices have been squeezed and bottled by the fruit growers themselves…

© Peter Zwaal, 2017