Tussen het Encyclopedische Alles en het Grote Niets

Het huis van de stilte (ontwerp Marjo Starink, 2009)

In het laatste hoofdstuk van Orhan Pamuks roman Het huis van de stilte (1983) herinnert de hoogbejaarde weduwe Fatma Hanim zich hoe ze als klein meisje gegrepen was door het boek Robinson Crusoe, waaruit enkele oudere vriendinnetjes haar gedeelten hadden voorgelezen. Naar mijn overtuiging betreft dit geen gratuite mededeling maar wil Orhan Pamuk de lezer hiermee iets duidelijk maken, namelijk dat zijn roman in diepste wezen een moderne robinsonade is. Want net als Robinson Crusoe heeft ook Fatma schipbreuk geleden – zij het niet letterlijk maar in figuurlijke zin – en net als Robinson Crusoe is Fatma gedwongen een groot deel van haar leven in eenzaamheid door te brengen met een bediende. Deze ongeveer 55-jarige Recep – Fatma´s Vrijdag om het maar zo te zeggen – is een bastaardzoon van haar overleden echtgenoot. Recep is geboren met achondroplasie, oftewel dwerggroei. Daarmee is hij net als de onbeschaafde Vrijdag eigenlijk geen volwaardig mens in de ogen van de ander. Recep is iemand waar Fatma tegen wil en dank mee zit opgescheept – en in zekere zin geldt dat ook andersom. Het onbewoonde eiland waar Fatma en Recep op elkaar zijn aangewezen is een in verval geraakt huis in Cennethisar, een kustplaats aan de Golf van İzmit, zo’n 50 kilometer ten oosten van Istanbul. Dit is het “huis van de stilte” uit de titel van het boek. Ironisch genoeg is dit huis gelegen in een plaats die in de zomermaanden overspoeld wordt door rumoerige dagjesmensen uit Istanbul. Ook veel rijke Turken hebben in Cennethisar een zomerhuis laten bouwen. Fatma woont al zo’n 65 jaar in het huis van de stilte, dat in 1915 door haar echtgenoot, de arts Selahattin Darwinoğlu, gebouwd is na diens verbanning uit Istanbul. De reden van deze verbanning is dat Selahattin kritiek had geuit op de toenmalige politieke leiding van het Ottomaanse Rijk. De Minister van Binnenlandse Zaken die Selahattin heeft verbannen is Mehmet Talaat Pasha, de man die ook verantwoordelijk was voor de Deportatiewet die leidde tot de Armeense genocide. Maar dit terzijde.

In 1915 was Cennethisar nog een klein en slaperig plaatsje, waar de kranten uit Istanbul pas drie dagen na hun verschijningsdatum arriveerden en niemand geïnteresseerd was in politieke konkelarijen. Maar in 1980, het jaar waarin Pamuks roman zich afspeelt, is dat wel anders. Istanbul is inmiddels heel dichtbij en het leven is doordrenkt geraakt van politiek. De Turkse samenleving zucht onder het geweld dat wordt uitgeoefend door enerzijds de rechts-nationalistische Grijze Wolven van de Milliyetçi Hareket Partisi (MHP) en anderzijds de militante tak van de Marxistisch-Leninistische Partij van Turkije (TKP/ML). Uiteindelijk resulteert dit politieke geweld in de militaire staatsgreep van 12 september 1980, een historische gebeurtenis die lezers van buiten Turkije wellicht niets zegt maar die in Turkije zelf vooral geassocieerd wordt met de grootscheepse zuiveringsacties die erop volgden. In schaal zijn deze politieke zuiveringen nadien alleen geëvenaard met de maatregelen genomen door de Turkse president Erdoğan na de mislukte militaire coup van 15 juli 2016 – maar ook dit terzijde. Wat de lezer van het Het huis van de stilte dient te beseffen is dat over alle gebeurtenissen in Pamuks roman de doem hangt van die militaire staatsgreep van 12 september 1980. De lezer is getuige van een samenleving op drift, aan de vooravond van een politieke omwenteling met uiterst vervelende en zelfs noodlottige gevolgen voor vele tienduizenden Turken. In de badplaats Cennethisar zijn het vooral de Grijze Wolven die zich manifesteren. Jonge aanhangers van de MHP kalken ’s nachts anti-communistische leuzen op muren, persen overdag winkeliers en middenstanders af en maken zich verder schuldig aan intimidatie van lezers en distributeurs van het centrum-linkse dagblad Cumhuriyet.

De verbitterde en in het leven teleurgestelde Fatma, die haar echtgenoot al 38 jaar en haar enige zoon al 13 jaar heeft overleefd, krijgt net als elke zomer haar drie kleinkinderen een poosje te logeren. Met hun komst wordt het huis van de stilte opgeschrikt en komt het weer even tot leven. Die drie kleinkinderen zijn, van oud naar jong, de drankzuchtige en obese historicus Faruk, de met het communistisch gedachtegoed sympathiserende sociologiestudente Nilgün en de middelbare scholier Metin, een social climber die vastbesloten is immense roem en rijkdom te vergaren. Tussen Fatma en haar kleinkinderen gaapt een kloof van onbegrip. Waar Fatma nog een product is van het Ottomaanse Rijk zijn haar kleinkinderen representanten van het moderne en seculiere Turkije. Fatma voelt weinig verwantschap met haar goddeloze, onbeschaamde en verwesterde kleinkinderen, die zich in niets van Europeanen onderscheiden. Omgekeerd behandelen Faruk, Nilgün en Metin hun grootmoeder als een stoffig reliek uit het verleden waaraan weliswaar enige eerbied verschuldigd is maar die er verder niet al te veel toe doet. Het best komt deze kloof van onbegrip tot uiting in het hoofdstuk waarin een bezoek aan de begraafplaats wordt beschreven waar Selahattin en Doğan Darwinoğlu (Fatma’s echtgenoot en zoon) begraven liggen. Pahuk wisselt in zijn roman voortdurend van vertelperspectief. In het hoofdstuk waarin de begraafplaats wordt bezocht volgen we de gebeurtenissen vanuit Fatma’s perspectief, waarbij haar gedachtestroom telkens onderbroken wordt door opmerkingen van haar kleinkinderen zoals “Gaat het, grootmoeder?” en “Niet huilen, grootmoeder, toe nu.”

In de hoofdstukken waar het vertelperspectief ligt bij Fatma en Recep wordt voornamelijk teruggeblikt op het verleden. In deze hoofdstukken krijgt de lezer beetje bij beetje de tragische levensgeschiedenis voorgeschoteld van Selahattin Darwinoğlu. In zijn verbanningsoord Cennethisar doet Selahattin nauwelijks moeite een huisartspraktijk op te bouwen maar werkt hij zo’n kwart eeuw lang aan het schrijven van een encyclopedie. Selahattin is een man van de Verlichting. Hij gelooft niet in een god maar in de evolutieleer (niet voor niets heeft Pamuk hem bedacht met een achternaam die “zoon van Darwin” betekent). Selahattin beschouwt het als zijn roeping om de Oriënt te bevrijden uit haar onwaardige staat van indolentie, bijgeloof en onwetendheid en haar te herscheppen tot een “paradijs van de rede”. Uiteraard is de taak die Selahattin op zich neemt veel te groot en zal die encyclopedie nooit afkomen. Een encyclopedie kun je nu eenmaal onmogelijk in je eentje schrijven. Selahattin lijdt aan grenzeloze zelfoverschatting en naarmate zijn zelfopgelegde taak hem zwaarder valt vlucht hij in drankmisbruik en buitenechtelijk geslachtsverkeer – waarvan als gezegd Recep één van de vruchten is. Met de verkoop van Fatma’s juwelen wordt ondertussen het huishouden draaiende gehouden. De tragiek is uiteraard dat terwijl Selahattin in het huis van de stilte aan zijn nooit voltooide en gepubliceerde encyclopedie werkt de Turkse samenleving onder het bewind van Mustafa Kemal Atatürk (1923-1938) in hoog tempo moderniseert en verwestert.

Orhan Pamuk (2015)Naast Fatma en Recep hebben ook Fatma´s kleinkinderen Faruk en Metin van Pamuk een eigen stem gekregen. Interessant vanuit filosofisch oogpunt zijn vooral de hoofdstukken die bestaan uit de monoloog interieur van historicus Faruk. Waar zijn grootvader tevergeefs een alomvattende encyclopedie probeerde te schrijven dreigt Faruk zich juist te verliezen in “petite histoire”. Hij pluist rechtbankverslagen en andere documenten uit die liggen te verstoffen in een archief waarvan vrijwel niemand het bestaan kent. Uit die archiefstukken rijzen allerlei verhalen op van gewone mensen uit een ver en voorbij verleden. Wat hij met al die afzonderlijke verhalen aan moet en waarom hij ze noteert in zijn schrift weet Faruk niet. Als historicus beseft hij dat die verhalen alleen illustratief nut hebben in een studie waarin bredere patronen of ontwikkelingen worden beschreven en blootgelegd. Op zichzelf zijn die verhalen, hoewel er ware gebeurtenissen en feiten aan ten grondslag liggen, in hoge mate fictief want kroniek- en geschiedschrijvers hebben de feiten en gebeurtenissen geschikt en herschikt, geduid en geïnterpreteerd. Is het werk dat historicus Faruk verricht eigenlijk wel zoveel anders dan dat wat één van zijn vrienden, de romanschrijver Orhan, doet? Hier – om precies te zijn in hoofdstuk 28 en op pagina 271 van de Nederlandse vertaling – smokkelt Orhan Pamuk zichzelf zijdelings eventjes zijn eigen roman binnen, ongeveer op dezelfde wijze als Hitchcock als voorbijganger in veel van zijn eigen films te zien is.

Een tweede waarheid die langzaam tot Faruk doordringt is dat geschiedenis zich alleen kan onderscheiden van fictie als zij tastbaar en zichtbaar is. Vandaar dat Faruk een zoektocht onderneemt naar de plek waar ooit een pestlijderskolonie was gevestigd. Tot zijn teleurstelling moet hij echter vaststellen dat alle tastbare sporen daarvan zijn uitgewist. De pestlijderskolonie ligt ergens begraven onder de woonwijken, industrieterreinen en vuilnisbelten van de moderne samenleving. Daarmee is de historische sensatie – om die term maar even te gebruiken – onmogelijk geworden. Een beetje anders geformuleerd zou je kunnen zeggen dat het verleden verdwenen is in het Grote Niets. Ook Faruks grootvader Selahattin komt in zijn zoektocht naar de waarheid tot de ontdekking van “de diepe, diepe put van het Niets”, “het lege, lege Niets”, “de onverbiddelijke koude modder van het Niets”. In de filosofische conclusie die Selahattin daaruit trekt, klinkt de echo door van Descartes’ beroemde dictum Cogito ergo sum: “Alleen zij die het Niets kennen weten wat het betekent te bestaan. Ik denk aan de dood, dus ik besta!”

De dood, de dood. Niemand ontsnapt eraan en ook deze roman eindigt ermee. De vijfde persoon door wiens ogen we het verhaal volgen is Hassan. Hij is een neefje van Recep en de zoon van de manke lotenverkoper Ismail, een andere bastaardzoon van Selahattin. Hassan is een vroegtijdige schoolverlater die zich heeft aangesloten bij de Grijze Wolven. Hij is erg onzeker en rusteloos en raakt ook nog eens tot over zijn oren verliefd op Nilgün. Maar hij is een kansloze drop out en zij een bevoorrechte studente. Hij is een rechts-nationalistische jongeman van de daad, zij een intellectuele saloncommuniste. Dat kan natuurlijk alleen maar op Niets uitlopen.

Het huis van de stilte is een fenomenale roman die een groot lezerspubliek verdient en die door elke generatie opnieuw moet worden ontdekt en gelezen. Het is een roman over schaamte en eerzucht, over lafheid en wreedheid, over dromen en zelfbedrog, over eenzaamheid en isolement, over liefde en dood, over de dunne scheidslijn tussen het Encyclopedische Alles en het Grote Niets.

© Peter Zwaal, 2018