Speenhoff en Strachoff

Jacobus Hendrikus (Koos) Speenhoff, zijn naam is in Rotterdam nagenoeg vergeten geraakt. Vraag aan voorbijgangers wie de in brons gegoten man met gitaar is die tegenover boekhandel Van Gennep op de Oude Binnenweg staat en werkelijk niemand die het weet. De tekst op de sokkel (dichter-zanger, tekenaar, 1869-1945) is zeker niet overbodig. Hoe het standbeeld van Speenhoff daar terecht is gekomen is een verhaal dat net zo bijzonder is als de omzwerving die Kabouter Buttplug (eigenlijk Santa Claus) heeft gemaakt voordat die zijn definitieve stek vond op het aangrenzende Eendrachtsplein. Het verhaal over die omzwerving van Speenhoffs beeld zal ik hier niet vertellen. Wel wil ik hier even gezegd hebben dat er een zekere ironie schuilt in het feit dat zijn beeld sinds november 2008 in de nek gehijgd wordt door een reuzenkabouter met een anale dildo voor homoseksuele mannen. Op homoseksuelen had de echte Speenhoff het namelijk niet zo begrepen.

In de in 1971 verschenen levensbeschrijving van Speenhoff citeert zijn biograaf Alex de Haas uit een brief van 23 december 1936. Daarin spuit Speenhoff, die zichzelf als kleinkunstenaar al had overleefd en alleen dankzij incidentele radio-optredens, schnabbeltjes en leninkjes het hoofd nog boven water hield, zijn gal over collega Louis Davids. Die laatste stond niet alleen avond aan avond op de planken – ‘s zomers in het Kurhaus-Cabaret en ’s winters in de Nederlandsche Revue van René Sleeswijk – maar was ook nog eens frequent op de radio te beluisteren. Speenhoff: “Het is maar Davids en Davids en Davids, om er gek van te worden. Ik zet het toestel af. Elke week maar weer hetzelfde onmannelijke geluid. Net een zingend oud hoertje of een homoseksueel.”[1] Ongetwijfeld waren deze giftige woorden ingegeven door collegiale naijver. Zeker is ook dat Davids zangstem heel wat expressiever was dan die van Speenhoff, die vooral een zingzeggende voordrachtskunstenaar was.[2] Luister maar eens naar de digitaal opgepoetste plaatopnamen uit zijn hoogtijdagen, de periode 1903-1916.[3] Maar hoe dan ook zegt die vergelijking met een oude hoer of een homoseksueel meer iets over Speenhoff zelf dan over Davids. In de jaren voordat hij zijn grootste roem beleefde was Speenhoff nog een bohemien en ‘schuintippeleur’ (schuinsmarcheerder), die zich met enige graagte onderdompelde in het leven aan de zelfkant en zelfs een tijdje in een Rotterdams bordeel gewoond heeft.[4] In 1936 was hij echter al lang verworden tot een statuszuchtige, op moraal en deugdzaamheid hamerende fatsoensrakker, die allerlei uitingen van moderniteit (van jazzmuziek tot Esperanto, van Hollywoodfilms tot vrouwenemancipatie) bestempelde als ontaarding.

Speenhoff en de drank

Dat ik de vijftig jaar oude biografie van Speenhoff ter hand nam was omdat ik op zoek was naar gegevens betreffende twee liedjes die de man geschreven heeft over de Drankwet van 1904. Door die wet van het kabinet-Kuyper werden enkele lacunes uit de Drankwet van 1881 gerepareerd. Zo werd ook de verkoop van zwakalcoholhoudende dranken gekoppeld aan een vergunningenstelsel, waardoor de overheid meer zicht kreeg op bierhuizen en bodega’s die vaak clandestien jenever verkochten. In zijn spotlied De nieuwe Drankwet, geschreven vóór de totstandkoming van de wet, waarschuwde Speenhoff voor een onbedoeld neveneffect van de wet, namelijk dat de consumptie van jenever en andere gedistilleerde dranken zich deels zou verplaatsen van de kroeg naar de huiskamer – met alle problematische gevolgen van dien:

Vroeger dronk je voor een duppie
Of een stuiver van dat vocht.
Tegenwoordig wordt je druppie
Enkel maar per kruik verkocht.
In zoo’n kruik gaan dertig proppies;
Sla die maar eens door je keel.
Door die kruiken met die doppies,
Drinkt men dertigmaal zooveel.[5]

In de Gevolgen van de nieuwe Drankwet, geschreven na de totstandkoming, borduurt Speenhoff verder op het thema van toenemend alcoholmisbruik:

Iedereen loopt langs de straten
Met zijn fleschie in zijn jas.
Niemand zal je vuur meer vragen
Maar wel om een glaasie Catz.
In de goten liggen dronkaards,
Zingen psalmen, honderd uit.
Hoog omhoog ’t hart naar boven!
Hier beneden droogt ’t uit.[6]

De tragiek is dat Speenhoff en zijn echtgenote Alexandrina Cesarina Julia (Cesarina/Cees) Prinz (1883-1946) zelf de jeneverkruik en -fles stevig wisten te raken, al ontkende Speenhoff in zijn autobiografische herinneringen Daar komen de schutters! (1943) bij hoog en bij laag dat hij een zatlap was. Zelfs beweerde hij überhaupt niet tegen jenever te kunnen.[7] De waarheid is echter dat hij in zijn nadagen ook wel eens ladderzat op het podium stond.[8] Wie het hoofd van de oude Speenhoff bekeek, schrijft Rudy Cornets de Groot, ‘zag een kop die eenduidig wijst op de drankzucht en onverzadigbaarheid van een rokkenjager’.[9] Toen veel kasteleins vanwege toenemende jeneverschaarste in 1942 hun klanten nog maar één of hooguit twee borrels per dag besloten te verkopen, leidde dat ertoe dat straffe drinkers voortaan een reeks van café’s moesten aandoen om hun dagelijkse taks te halen. Voor het Rotterdamsch Nieuwsblad schreef Speenhoff een humoristisch versje over deze ‘borreljacht’, waaraan hijzelf en zijn echtgenote als fervente innemers waarschijnlijk ook gedwongen waren mee te doen:

Ziet die ernstige processies
Nijver op de… borreljacht.
Tegen vijven komt verlossing
En het blad wordt rondgebracht.
Hier krijgt men er één met moeite
Ginder soms wel even twee…
Sommigen zijn op zoo’n middag
Aan hun… zevende café.[10]

De familie Speenhoff in 1928. Onderste rij: Cesarina, dochter Masje, Koos en dochter Ceesje. Bovenste rij: schoondochter Adriana Josina (Polly) Speenhoff-Dekker en zoon Coos Speenhoff Jr.

Bekend is dat Speenhoffs reputatie een gevoelige knauw gekregen heeft door het opzichtig gekoketteer in zijn memoires met nationaal-socialistische begrippen als ‘dietsch’, ‘germaans’ en ‘volks’. Ook Speenhoffs slijmerig gedrag richting de Rotterdamse NSB-burgemeester Müller, bij zijn poging om een rijmopdracht te verwerven voor een plaquette in de in 1941 geopende Maastunnel, heeft zijn reputatie postuum geen goed gedaan.[11] Anderzijds distantieerde hij zich nadrukkelijk en in het openbaar van zijn jongste dochter Cesarine Christina Felicia Rienks-Speenhoff (1909-2004), die onder haar meisjesnaam Ceesje Speenhoff samen met haar echtgenoot meewerkte aan het pro-Duitse en antisemitische Zondagmiddagcabaret van Paulus de Ruiter.[12]

Op één van de laatste foto’s  – mogelijk zelfs de laatste foto – die er van Speenhoff in huiselijke kring is gemaakt poseert hij temidden van familieleden en vrienden in zijn woning aan de Anna van Hannoverstraat 9 te Haag. Echtgenote Cesarina zit op zijn schoot. Mogelijk is de foto gemaakt ter gelegenheid van de 74e verjaardag van Speenhoff op of omstreeks 23 oktober 1944, al stelt de databank waaruit de foto afkomstig is dat deze op 1 januari 1945 is gemaakt. Hoe dan ook zal de stemming in huize Speenhoff toentertijd niet bepaald feestelijk zijn geweest. Dochter Ceesje was met haar echtgenoot Piet Rienks en hun kinderen na Dolle Dinsdag (5 september 1944) halsoverkop naar Duitsland gevlucht. Ze hielden zich eind 1944 vermoedelijk in Friesland op.[13] Zij ontbreken dus in dit ogenschijnlijk vrolijke gezelschap. Aan Speenhoffs laatste bron van zelfverdiend inkomen – een wekelijks berijmd sermoen voor het Rotterdamsch Nieuwsblad – was in juli 1944 een einde gekomen waardoor hij en zijn vrouw vanaf dat moment grotendeels afhankelijk werden van spaargeld en van wat familie en vrienden nog konden missen.[14] Een Rotterdamse havenbaron schijnt Speenhoff elke week honderd gulden te hebben gestuurd.[15]

Opvallend is dat de feestvierders in tijden van extreme schaarste toch de nodige alcoholica bij elkaar hebben weten te brengen. Ik tel drie wijnflessen (waarschijnlijk bewaard van voor de oorlog), twee literkruiken Bootz-jenever (vermoedelijk ook uit iemands kelder opgediept of op de zwarte markt gekocht) en een zogenaamde dubbele stoop die vijf liter Amstel-bier kon bevatten (omarmd door de man op de onderste rij). Alles bijeen genoeg om alle aanwezigen van een paar alcoholhoudende consumpties te voorzien. Speenhoff zelf houdt een zogenaamde ringfles in de hand, een model fles dat vooral gebruikt werd voor de botteling van limonadesiropen. Of deze specifieke ringfles ook daadwerkelijk siroop heeft bevat kan worden betwijfeld. In de laatste oorlogsjaren bestond er een groot gebrek aan verpakkingsglas en zodoende werden ook Hollandse likeuren zoals Schilletje of Voorburg soms noodgedwongen in ringflessen gebotteld. Diverse aanwezigen brengen een toast uit (op het nieuwe jaar?) maar alle borrel- en wijnglazen zijn zo te zien leeg of nagenoeg leeg. Waarschijnlijk is alles al opgedronken en moet alleen nog even voor de foto gedaan worden alsof. Tenslotte zie ik op de bovenste rij twee mannen in het uniform van de Nederlandse Staatspolitie en tel ik drie politiepetten. Misschien dat de ontbrekende derde agent wel de maker van deze foto is geweest. Wat die politiemannen ten huize van Speenhoff te zoeken hadden is een raadsel.

Alex Strachoff

Er staat één man op deze foto die ik persoonlijk heb ontmoet en bij wie ik in 1999-2000 een paar maal op bezoek ben geweest. Het is de man naast de accordeonist en zijn naam luidt Alexander Strachoff (1904-2004). Alex Strachoff was in oktober 1934 getrouwd met Speenhoffs oudste dochter Magdalena Anna Maria (Masje) Speenhoff (1908-1994). Hij was toen werkzaam als raadgevend ingenieur bij het organisatie-adviesbureau Bedaux en als zodanig gedetacheerd bij Philips in Eindhoven, waar zij werkte als stenotypiste. Strachoff was door Philips ingehuurd om maatregelen door te voeren ter verbetering van de efficiency en ter verhoging van de arbeidsproductiviteit. Omdat het destijds niet gebruikelijk was dat vrouwen na hun huwelijk in loondienst bleven werken, koos Masje, die gezegend was met een mooie altstem, voor een artistieke carrière als zangeres. Onder de naam Natascha Strachoff trad ze begeleid door een pianist diverse malen op voor de Hilversumse radio met een repertoire van Franse, Russische en zigeunerliederen. Tijdens de eerste experimentele live televisie-uitzending in Nederland (12 december 1935) zong ze in het Philips-laboratorium te Eindhoven enkele Franse chansons waarvan de opnamen werden uitgestraald naar het Philips-ontspanningsgebouw driehonderd meter verderop.[16] In 1936 kwam aan Strachoffs detachering bij Philips een einde en werd hij door Bedaux naar Groningen gezonden, waar het organisatie-adviesbureau klanten had in de strokartonindustrie.

Op 28 april werd 1938 werd de in Sint-Petersburg geboren Strachoff genaturaliseerd tot Nederlander.[15] Later dat jaar verhuisden Alex en Masje Strachoff naar Den Haag, waar ze aanvankelijk in de Van Alkemadelaan 44 en later op de Wassenaarseweg 179 woonden. Niet onvermeld mag blijven dat Alex ook de kostwinner was van zijn bij hem inwonende, van oorsprong Litouwse moeder Olga Wolf (1888-1954). De Russische liederen die Masje op haar repertoire had zijn haar vermoedelijk door haar schoonmoeder aangereikt, die wellicht ook geholpen heeft bij het instuderen ervan. In de laatste oorlogsjaren droeg Alex Strachoff, inmiddels werkzaam als hoofd bedrijfsorganisatie bij Unilever, ook financieel bij aan het huishouden van zijn schoonouders. Bij het Engelse bombardement op het Haagse Bezuidenhout (3 maart 1945) kwam Speenhoff om het leven en werd Cesarina Speenhoff-Prinz zwaar gewond. Haar linkerbeen moest grotendeels worden geamputeerd maar helemaal er bovenop kwam ze niet meer. Op 22 maart 1946 overleed ze. Het is uit haar overlijdensbericht, afgedrukt in de Speenhoff-biografie van Alex de Haas, dat ik eerst onlangs gewaar werd dat Strachoff een schoonzoon was van Speenhoff.[18]

Tijdens mijn bezoeken aan Strachoff, in 1999-2000, kwam zijn schoonfamilie totaal niet ter sprake. Ik vroeg hem naar heel andere dingen en hij had kennelijk geen behoefte het onderwerp ter tafel te brengen. Waar we vooral over spraken was zijn werk als organisatiedeskundige bij Bedaux, Philips en Unilever. Mijn doctoraalscriptie uit 1990 ging over de scientific management-beweging in Nederland en de beroepsgroepen die deze beweging droegen en het scientific management in praktijk brachten: ingenieurs, accountants en psychologen. In die scriptie had ik ook het één en ander over het bureau Bedaux geschreven en zelfs een uitspraak van Strachoff geciteerd. Nu ik de gelegenheid had de man te ontmoeten wilde ik uiteraard vooral verifiëren of het wel klopte wat ik zo’n tien jaar eerder over het Bedaux-systeem had beweerd, namelijk dat het een algemeen toepasbaar systeem was om door middel van tijdmetingen en temposchattingen een premieloonstelsel te introduceren dat arbeiders moest prikkelen tot een hogere arbeidsproductiviteit.[19] Strachoff was het daar in grote lijnen mee eens maar plaatste kanttekeningen bij die algemene toepasbaarheid. Het was vooral een systeem dat was toegesneden op industriële bedrijven met een reeds tamelijk ver doorgevoerde mate van arbeidsdeling. En het was een systeem dat nogal eenzijdig gericht was op het toedienen van financiële prikkels en dat de factor plezier-in-het-werk volledig negeerde. Maar in de crisis- en wederopbouwjaren voldeed het en konden bedrijven als Philips, AKU en Unilever er snel hun productiviteit mee verhogen. Later, toen het laaghangende fruit geplukt was, gingen die bedrijven ook aan ‘motivation research’ doen om arbeiders op andere manieren tot grotere prestaties te bewegen. Wat de oorlogsjaren betreft, toen speelde dat streven naar opvoering van de arbeidsproductiviteit vrijwel geen rol. De meeste grote Nederlandse bedrijven was er juist alles aan gelegen om bepaalde inefficiencies in stand te houden om zodoende zoveel mogelijk werknemers te behoeden voor tewerkstelling in Duitsland. In elk geval was dat wat hij, Strachoff, bij Unilever in Vlaardingen had gedaan.

Bij mijn ontmoetingen met Strachoff was ook diens buurman Kees Becht (1917- 2016) aanwezig.[20] Hij was het die me bij Strachoff had geïntroduceerd, nadat ik hem gevraagd had of die A. Strachoff op het naambordje in het ingangsportaal van appartementencomplex Drevenhof te Kapellen (België) wellicht een voormalig organisatie-adviseur was. ‘Jazeker’, kreeg ik ten antwoord, ‘en ik weet bijna zeker dat hij ons graag zal ontvangen want hij is nogal eenzaam. Zijn vrouw is overleden en verder heeft hij kind noch kraai op deze wereld.’ Het bleek dat de echtparen Becht en Strachoff sinds 1985 naaste buren waren. Na het overlijden van zijn vrouw, in 1994, was Alex’ wereld snel kleiner geworden en beperkten zijn sociale contacten zich tot de golf- en de bridgeclub en de huishoudelijke hulpen, die zijn appartement op orde hielden. Met Kees Becht deelde Alex Strachoff een liefde voor sentimentele (operette)liederen en bij allebei mijn bezoeken draaide het na enige tijd uit op zingen, waarbij ik me enigszins ongemakkelijk voelde omdat ik de liederen niet kende en operette ook niet mijn ding is. Wat jammer, wat jammer, wat eindeloos jammer dat ik toen niet geweten heb dat Alex’ vrouw een dochter van Speenhoff was. Dan had ik het mijne aan de zangestafette kunnen bijdragen door het inzetten van Daar komen de schutters

© Peter Zwaal, 2021

Noten
[1] Alex de Haas, ’t Was anders : leven en levenskring van ‘De heer J.H. Speenhoff, dichter-zanger’ (1869-1945) (Rotterdam/’s-Gravenhage : Nijgh & Van Ditmar, 1971) p.180
[2] R. Cornets de Groot, De dichter-zanger J.H. Speenhoff, of Zelfportret met liedjes (Leiden : Dimensie, 1990) p.35; De Haas, ’t Was anders, p.56
[3] Koos Speenhoff, Speenhoff cabaret-klassieken : originele opnamen (Amsterdam : Theater Instituut Nederland, 1995)
[4] De Haas, ’t Was anders, p.49-50
[5] J.H. Speenhoff, Liedjes, wijzen en prentjes : tweede bundel (Rotterdam : W.L. Brusse, 1904) p.29-33
[6] Ibidem, p.34-36. Zie ook: De Haas, ’t Was anders, p.78-79; Koos Speenhoff De Gevolgen Van De Nieuwe Drankwet – YouTube
[7] De Haas, ’t Was anders, p.108-109, 149 en 253
[8] Cornets de Groot, De dichter-zanger J.H. Speenhoff, p.44
[9] Ibidem, p.28
[10] Rotterdamsch Nieuwsblad, 20 juni 1942
[11] De Haas, ’t Was anders, p.251-267; Cornets de Groot, De dichter-zanger J.H. Speenhoff, p.59-69
[12] Rotterdamsch Nieuwsblad, 13 december 1941
[13] Jacques Klöters, Speenhoff, Cesarina Christina Felicia (1909-2004) (knaw.nl), In: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland, 2019
[14] Rotterdamsch Nieuwsblad,  8 juli 1944
[15] De Haas, ’t Was anders, p.203
[16] Eindhovensch Dagblad, 14 december 1935
[17] Staatsblad 1202, 28 april 1938
[18] De Haas, ’t Was anders, p.207
[19] Peter Zwaal, Een gemene zaak : efficiency-ingenieurs, accountants en psychotechnici & het Nederlandsch Instituut voor Efficiency als presentatieplatform van scientific management, 1925-1940 (Rotterdam : Zwart op Wit, 1991) p.66
[20] Kees Becht – Wikipedia