In de zomer van 1989 maakte Nederland kennis met het verschijnsel smogalarm. Daar werd druk over gediscussieerd op televisie en in krantenkolommen. Mijn toenmalige partner en ik meenden ook een duit in het zakje te moeten doen en schreven een artikel dat als titel had Geschokt automobiliteitsbewustzijn. In het artikel hielden we een pleidooi voor krachtdadig ingrijpen in plaats van wegkijken en hopen op een verandering van weersgesteldheid.
In mijn archief zitten nog drie versies van dat artikel, gedateerd 15, 16 en 26 juni. Die laatste versie heb ik op maandagmiddag 26 juni bij de redactie van NRC Handelsblad op de Westblaak in Rotterdam in de bus gegooid. De volgende dag reeds stond het artikel op de opiniepagina. Alleen de opening van het artikel was door de redactie ingekort. Een verwijzing naar het liedje van Gerard Cox uit de zorgeloze jaren zeventig (’t Is weer voorbij die mooie zomer) was door de redacteur van NRC Handelsblad meedogenloos geschrapt. Verder was gekozen voor een andere titel, die inderdaad wat beter de lading dekte.
Dat het artikel was gepubliceerd was al een hele verrassing, maar compleet overdonderd was ik toen bleek dat NRC Handelsblad ons als auteurs zowaar een honorarium had toebedacht. Een maand eerder had NRC Handelsblad een beschouwing van mijn hand over een heel ander onderwerp op de opiniepagina geplaatst, maar voor die beschouwing had ik geen cent honorarium ontvangen. Voor het artikel over de smogalarmproblematiek bleek de krant echter een bedrag van 250 gulden over te hebben. Uiteraard hebben Marcel en ik dat bedrag eerlijk gedeeld.
Met afwassen in restaurant Le Chevalier in Delft verdiende ik in die tijd geloof ik zo’n 80 gulden per avond. Gegeven het aantal uren dat gestoken was in de conceptie en het schrijven van het artikel over smogalarm, was duidelijk dat deze vorm van geestelijke arbeid nauwelijks lonender was dan het gesloof in de spoelkeuken, dat voornamelijk bestond uit het in- en uitruimen van de vaatwasser en het poleren van enorme aantallen glazen. Na het behalen van mijn doctoraal maatschappijgeschiedenis (28 juni 1990) heb ik niettemin van schrijven mijn broodwinning gemaakt.
Toen ik in 1991 een voorstel indiende bij de Algemene Nederlandse Bond van Frisdrankenfabrikanten en Groothandelaren in Dranken (BBM) voor een boek over de geschiedenis van frisdranken moest ik op gesprek bij het algemeen bestuur, dat werd voorgezeten door de toenmalige Commissaris van de Koningin te Groningen, Henk Vonhoff (1931-2010). Ik had een soort mapje gemaakt met artikelen die moesten getuigen van mijn schrijfvaardigheid. Verder had ik het boek bij me dat ik geschreven had over architect Lex Haak en dat was gepubliceerd door de Delftse Universitaire Pers. Vonhoff bladerde eens door dat boek – architectuur was duidelijk niet zijn ding – en richtte zijn aandacht vervolgens op het mapje.
Van de in het mapje bijeengebrachte artikelen had het artikel over smogalarm onmiddellijk zijn belangstelling. Met angst en beven keek ik toe hoe Vonhoff het artikel diagonaal doorlas. “Hmm, interessant… maar ik ben het niet met U eens. Ik vraag me af of U zich ook verdiept hebt in alle operationaliseringsvraagstukken” luidde zijn commentaar. Voor de overige leden van het bestuur, die niet konden meelezen in het mapje, was volstrekt onduidelijk waar het over ging. Een antwoord werd niet van mij verlangd, want Vonhoff liet zijn retorische vraag onmiddellijk volgen door de vaststelling dat het met de schrijfkwaliteiten van de heer Zwaal wel goed zat en dat als de overige heren van het bestuur het met hem eens waren hierbij de opdracht was verleend tot het schrijven van het bedoelde geschiedeniswerk.
© Peter Zwaal, 2014