Zo’n anderhalf jaar geleden ben ik begonnen aan een hernieuwde kennismaking met het oeuvre van Georges Simenon (1903-1989). Hernieuwd omdat ik als puber enkele tientallen ‘Maigretjes’ heb gelezen uit de boekenkast van mijn ouders. Eerlijk gezegd was van geen van die misdaadromans mij de plot bijgebleven. Wat echter wel een blijvende indruk bleek te hebben achtergelaten waren de boekomslagen, ontworpen door Dick Bruna voor de pocketreeks Zwarte beertjes. Het waren de boekomslagen van Dick Bruna – veelal met de pijp van commissaris Maigret als repeterend motief – die me wederom op het spoor van Simenon hebben gezet. In een kringloopwinkel zag ik een flinke collectie ‘Maigretjes’ liggen. Ik herkende tal van omslagen uit de ouderlijke boekenkast en kon de verleiding niet weerstaan.
Nadat ik een tiental Maigret-romans tot mij had genomen – in totaal telt de reeks 75 stuks, die allemaal in het Nederlands zijn vertaald – besloot ik deze misdaadromans te gaan afwisselen met Simenons psychologische romans. Inmiddels had ik namelijk ook de hand weten te leggen op flink wat van die psychologische romans – of romans durs zoals Simenon ze zelf noemde. Alles bijeen schreef Simenon onder zijn eigen naam 116 psychologische romans, waarvan er tussen 1952 en 1978 welgeteld 83 zijn vertaald in het Nederlands en waarvan er 75 als Zwarte beertje zijn uitgegeven. De boekomslagen van Simenons psychologische romans zijn zo mogelijk nog aantrekkelijker dan die van de Maigret-romans. Omdat Dick Bruna niet aan een herkenningsmotief gebonden was zijn de ontwerpen speelser, krachtiger en minder gezocht. Maar niet alleen de boekomslagen kunnen mij meer bekoren, ook de lectuur van deze psychologische romans bleek door de bank genomen bevredigender dan die van de Maigret-romans. Natuurlijk schreef Simenon ook wel eens een psychologische roman met een zwak plot, rare toevalligheden en ongeloofwaardige karakters. Anderzijds ben ik in de Maigret-reeks op verschillende ijzersterke romans gestuit, met een verhaal dat zich ook na anderhalf jaar nog prima laat navertellen!
Een vraag die veel Simenon-vorsers zichzelf hebben gesteld, is of niet ook de Maigret-romans moeten worden aangemerkt als psychologische romans. De onderzoekingen van commissaris Jules Maigret komen immers vrijwel altijd neer op het achterhalen van het motief van een misdaad. Anderzijds heeft menigeen opgemerkt dat ook in veel van Simenons romans durs misdaad en bedrog een centraal onderdeel uitmaken van de plot. Eén en ander leidt tot de vraag of die tweedeling tussen ‘Maigretjes’ en psychologische romans wel zo terecht is? Moeten we eigenlijk niet af van die tweedeling?
Het antwoord luidt wat mij betreft ontkennend. De Maigret-romans vormen een afzonderlijke reeks omdat ze een identieke hoofdpersoon hebben en de gebeurtenissen steevast beschreven worden zoals ze zich voordoen aan commissaris Maigret. Het perspectief in deze romans wisselt slechts hoogst zelden en als er al zo’n perspectiefwisseling is, is het er nimmer één waarbij de lezer in staat gesteld wordt de gedachten te volgen van Maigrets opponent. De lezer dient zich als het ware geheel te vereenzelvigen met de rechtschapen, onverstoorbare gewoontemens Jules Maigret. Dat gaat op den duur, als je meerdere romans achter elkaar leest, gemakkelijk vervelen. Veel spannender gaat het er in de andere misdaadromans van Simenon aan toe omdat die juist geschreven zijn vanuit het perspectief van de neurotische, geesteszieke of anderszins getroebleerde misdadiger. Het relaas van mensen aan wie een steekje los is of wier blikveld ernstig vernauwd is, is welhaast per definitie boeiender dan de démarches van een laconieke politiecommissaris, wiens enige ondeugden welbeschouwd bestaan uit het inhaleren van tabaksdampen en het innemen van tamelijk forse hoeveelheden alcoholica (zonder overigens ooit dronken te worden).
Een derde cluster in het omvangrijke oeuvre van Simenon bestaat uit autobiografische geschriften en memoires. Een bibliografisch overzicht leert mij dat Simenon ten minste 26 egodocumenten bijeen heeft gepend. Verreweg de meeste van deze geschriften dateren uit de laatste periode van zijn leven, toen Simenon gestopt was met het schrijven van fictie. Het eerste van de autobiografische geschriften zag echter al in januari 1937 het licht en werd in april 1938 door Gallimard gepubliceerd onder de titel Les trois crimes de mes amis. De Nederlandse vertaling van G.J. van Wagensveld verscheen in september 1968 onder de titel De drie misdaden van mijn vrienden. Het boek wordt officieel gerekend tot Simenons psychologische romans omdat Gallimard het boek op het omslag betitelde als zijnde een roman. Dat het boek echter onverhuld autobiografisch is mag worden afgeleid uit het feit dat de ik-figuur eenmaal naar zichzelf verwijst als “Simenon” (pagina 79). Daarbij opent het boek met de verklaring van de ik-figuur dat het verhaal wat volgt waar gebeurd is:
Het is verwarrend! Zoëven, wat zeg ik, zojuist nog toen ik de titel schreef, was ik overtuigd dat ik mijn verhaal zou beginnen zoals je een roman begint en dat het enige verschil daarin zou liggen dat het waar gebeurd was. Maar nu ontdek ik plotseling wat het onechte van een roman is, waardoor hij nooit een beeld van het leven kan zijn: een roman heeft een begin en een einde!
Natuurlijk is dit lariekoek. De 33-jarige Simenon wist toen hij dit schreef heus wel dat er ook romans bestaan met een open einde. En natuurlijk heeft ook Simenon beseft dat waar gebeurde verhalen in wezen narratieve constructies zijn die slechts tot op zekere hoogte recht doen aan de werkelijkheid. Maar deze openingszinnen, waarmee de misdaadschrijver Simenon zich rechtstreeks tot zijn lezers richt, hebben geen ander doel dan de lezers erop te attenderen dat ze thans geen gangbare kost krijgen voorgeschoteld – een keurig afgehecht Maigret-verhaal waarbij het recht zegeviert en alle raadsels worden opgelost – maar dat wat volgt een relaas is over misdadigheden die zich niet goed laten verklaren en waarbij de waarom-vraag niet goed valt te beantwoorden.
Of de drie misdadige vrienden uit de titel werkelijk vrienden van Simenon zijn geweest valt sterk te betwijfelen. Misschien is het beter te spreken van bekenden. De zwaarlijvige boekhandelaar en dichter Hyacinthe Danse is de eerste werkgever van de 16-jarige Simenon. Een maand lang is Simenon bediende in de Luikse boekhandel annex leesbibliotheek van de aan grootheidswaan lijdende Danse, totdat hij wordt ontslagen wegens oneerbiedigheid jegens zijn werkgever. Vervolgens besluit Simenon de journalistiek in te gaan en komt zo in aanraking met een ongeveer twee keer zo oude collega genaamd Ferdinand Deblauwe. Deze Deblauwe gedraagt zich veeleer als een leermeester – in het vak en in het nachtleven – van de jonge Simenon dan als een ware vriend. In dat nachtleven, om precies in de kunstenaarssociëteit La Caque (De Ton) achter de Luikse Saint-Pholienkerk, ontmoet Simenon tenslotte een illusionist en hypnotiseur genaamd de Fakir. Uit niets wat Simenon te berde brengt over deze tweederangs variétéartiest blijkt dat beide mannen op vertrouwelijke, laat staan vriendschappelijke voet met elkaar hebben gestaan.
De boekhandelaar en dichter Hyacinthe Danse ontpopt zich in wat volgt tot een afperser en souteneur en eindigt tenslotte als een drievoudige moordenaar die door de Belgische justitie veroordeeld wordt tot levenslang. Ferdinand Deblauwe combineert zijn journalistieke arbeid reeds met het souteneurschap op het moment dat Simenon met hem in aanraking komt. Ook Deblauwe laat zich in met afpersing, raakt aan lager wal en pleegt in 1933 een moord, wat in zijn geval leidt tot een veroordeling tot twintig jaar dwangarbeid in een Franse strafkolonie. De misdaad van de Fakir bestaat eruit dat hij een regelmatige bezoeker van La Caque – de armoedige en labiele kunstschilder K. – een cocaïneverslaving bezorgt zodat deze jongeman bruikbaar materiaal vormt voor zijn hypnose-act. De gedrogeerde K. wordt op 12 maart 1922 met een strop om zijn hals gevonden hangend in het portaal van de Saint-Pholienkerk. Zelfmoord oordeelt de Luikse politie, waarmee de Fakir vrijuit gaat. De vraag die zich aan Simenon opdringt is of behalve de Fakir ook niet de sociëteitsbezoekers van La Caque – waaronder hijzelf – schuld dragen aan het drama dat zich rond K. voltrekt. Is collectieve nalatigheid niet eveneens een vorm van misdaad?
Het enige wat Danse, Deblauwe en de Fakir met elkaar verbindt is dat het alle drie bekenden zijn van Simenon. Volledigheidshalve dient daarbij nog te worden vermeld dat Hyacinthe Danse en Ferdinand Deblauwe korte tijd hebben samengewerkt als hoofdredacteur en uitgever van het Luikse schandaal- en chantageblaadje Nanesse. Ook de jeugdige Simenon is enkele nummers als medewerker aan het blad verbonden (1920), evenwel zonder te doorgronden dat Nanesse zich niet zozeer bedruipt van de losse verkoop en advertentie-inkomsten maar uit gelden waarmee Luikse burgers en middenstanders berichtgeving over hun (seksuele) misdragingen hopen af te kopen. Simenon verbaast zich erover dat het met Danse en Deblauwe nadien zo gruwelijk misloopt, terwijl hij zelf juist het eerbiedwaardige pad is ingeslagen. In dit verband peurt hij in het verleden van Danse en Deblauwe en brengt enkele duistere zaakjes ter sprake die duidelijk maken dat beide mannen zich al eerder op het hellend vlak hebben begeven. Toch acht Simenon deze zoektocht naar het prille begin van een misdadige carrière nauwelijks bevredigend. Is het de gelegenheid die de dief maakt of dragen de omstandigheden er hooguit toe bij? Laat een eerste stap op het slechte pad zich überhaupt wel verklaren? Een andere aanpak die Simenon bij zijn zoektocht hanteert is die van de comparatie: voortdurend tracht hij te verwoorden wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen Danse en Deblauwe, tussen deze beide mannen en zichzelf, tussen zichzelf en twee Luikse leeftijdgenoten van goede komaf (broers) die eveneens van kwaad tot erger vervallen. Maar ook deze methode brengt Simenon niet veel dichter bij een oplossing van het raadsel dat misdaad heet.
De drie misdaden van mijn vrienden is een merkwaardig boek. Het werpt veel vragen op over crimineel gedrag maar komt uiteindelijk niet veel verder dan dat alles een kwestie is van noodlot. Intrigerend is dat verschillende gebeurtenissen die in het boek worden aangeroerd, door Simenon ook verwerkt zijn in romans. De trieste zelfmoord van de schilder K. vormt een gegeven dat ook in de roman Maigret en het lijk aan de kerkdeur (Le Pendu de Saint-Pholien) een rol speelt. In het Maigret-verhaal Peine de mort (De reddende moord verschenen in de bundel Maigret en meneer Maandag) gebruikt Simenon een bizar gegeven dat ontleend is aan de geschiedenis van Hyacinthe Danse. Diens derde moord (op zijn Luikse biechtvader) lijkt louter en alleen te zijn gepleegd teneinde veroordeeld te worden door de Belgische justitie om zodoende uitlevering aan Frankrijk, vanwege twee aldaar gepleegde moorden, te voorkomen. In België staat op moord namelijk hooguit levenslang, in Frankrijk echter de doodstraf.
Tot op heden gaf ik de voorkeur aan Simenons psychologische misdaadromans boven de ‘Maigretjes’. Wie echter nieuwsgierig is naar de achtergronden van Simenons fascinatie voor ontsporend gedrag, doet er goed aan ook ’s mans autobiografische geschriften niet ongelezen te laten.
© Peter Zwaal, 2014