De meeste kenners van Nederlands gedistilleerd zullen bij Doetinchem onmiddellijk denken aan Ph. van Perlstein & Zoon. Die befaamde distilleerderij (1864-1999) is achtereenvolgens eigendom geweest van twee generaties van de joodse familie Van Perlstein en twee generaties van de katholieke (oorspronkelijk uit Schiedam stammende) familie Van Gent. Het stadsmuseum Doetinchem bezit een mooie collectie van voorwerpen die hebben toebehoord aan het bedrijf. Een deel van de bedrijfsadministratie uit de tijd van de familie Van Gent wordt beheerd door het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers. Doetinchem heeft echter meer distilleerderijen en likeurstokerijen gekend. In dit artikel wordt stilgestaan bij twee daarvan, die veel korter hebben bestaan dan Van Perlstein en wier namen inmiddels nagenoeg vergeten zijn. Beide bedrijven hebben ook weinig sporen nagelaten in de vorm van glazen flessen, stenen kruiken, etiketten, briefhoofden en andere zaken waar verzamelaars dol op zijn. In Doetinchem staat nog wel een pand dat nauw verbonden is geweest met één van beide likeurstokerijen. Villa De Houtkamp aan de Dr. Huber Noodtstraat was tot 1927 de directiewoning van likeurstokerij en distilleerderij Van Enst & Co.[1]
Een etiket dat in 1910 als beeldmerk werd ingeschreven bij het Bureau voor de Industriële Eigendom maakt duidelijk dat likeurstokerij Van Enst & Co. moet zijn opgericht in 1869.[2] Verantwoordelijk voor deze merkinschrijving was Gerrit van Enst (1874-1915), de zoon van de oprichter. Dat stichtingsjaar 1869 op het etiket zal dus wel min of meer correct zijn. Wat echter niet klopt is dat het bedrijf van aanvang af reeds een likeurstokerij was. Aan de basis van de firma Van Enst & Co. stond namelijk een slijterij annex tapperij in de Grutstraat genaamd De Kroon. In een tapperij werden gedistilleerde dranken “aan de maat” verkocht. Dat wil zeggen dat gedistilleerd uit het vat werd getapt in elk gewenst volume. Eigenaar van deze slijterij/tapperij was Roelof van Enst (1840-1902), een welgesteld houthandelaar die er niet voor terugschrok zich ook in andere affaires en negoties te begeven. Voor zover bekend was de slijterij/tapperij in de Grutstraat zijn eerste nevenactiviteit. Later manifesteerde Van Enst zich nog als één van de oprichters en drijvende krachten achter de N.V. Doetinchemse Bouwmaatschappij[3] en de N.V. Geldersche Stoomtramweg Maatschappij[4] en als lid van de gemeenteraad.[5] Als man van enig aanzien heeft Van Enst ongetwijfeld niet zelf in de slijterij/tapperij gestaan maar liet hij het dagelijks beheer over aan een ondergeschikte. Al snel – waarschijnlijk in 1871 – moet Van Enst een distilleerketel hebben aangeschaft en werden er achter de winkel tevens likeuren gestookt.[6] Erg ingewikkeld was dat niet. Voor de recepturen kon gewoon een boekje worden opgeslagen en de benodigde ingrediënten (schillen, pitten, kruiden en zaden) konden worden betrokken van Amsterdamse en Rotterdamse importeurs.[7] Moutwijn (graanalcohol) en spiritus (alcohol vervaardigd uit melasse, een restproduct dat vrijkwam bij de raffinage van suiker) konden worden besteld in Schiedam of bij branderijen elders in Nederland, zoals in de Groninger veenkoloniën. Bij Van Perlstein ging het in wezen niet anders. Het verschil was dat Van Perlstein zijn producten ook buiten Doetinchem verkocht terwijl de likeurstokerij van Van Enst vooralsnog een strikt lokale affaire was. De vervaardigde likeuren en bitters waren uitsluitend bestemd voor verkoop in de eigen slijterij/tapperij.
In 1877-1878 liet Van Enst voor zichzelf en zijn gezin een villa bouwen op de Houtkamp. Dat terrein was, zoals de naam reeds zegt, in gebruik als opslagplaats voor geveld en gekloofd rondhout.[8] Kort nadat Van Enst zijn nieuwe woning had betrokken moet hij een overeenkomst zijn aangaan met Salli Gokkes (1831-1917). Deze joodse Nederlander afkomstig uit Blokzijl was reeds in commerciële dienst geweest van twee likeurstokerijen: eerst die van Jan Bouwes uit Appingedam[9] en daarna van de firma Catz & Zoon uit Nieuwe Pekela. Laatstgenoemd bedrijf was een joodse onderneming met een grote renommée in binnen- en buitenland. Catz & Zoon had vooral veel succes met de verkoop van bitters en elixers.[10] Na een jaar of vijf had Salli Gokkes het bij Catz & Zoon wel bekeken. Er was al eens onenigheid en gedoe geweest met de heren Catz en verbetering van zijn positie zat er gewoon niet in.[11] Vermoedelijk heeft Gokkes in 1878 zijn diensten aangeboden aan Van Enst of heeft hij gereageerd op een advertentie waarin Van Enst liet weten dat hij een vertegenwoordiger of commissionair zocht voor zijn likeurstokerij. Wat opvalt is dat diens bedrijf na de komst van Gokkes (oktober 1878) een andere koers is gaan varen. In 1879 deed likeurstokerij Van Enst voor het eerst ook buiten Doetinchem van zich spreken met een uitstalling van producten op de nationale Nijverheidstentoonstelling in Arnhem (15 juni t/m 15 oktober).[12] De ervaren Gokkes kon Van Enst ook precies vertellen wat er allemaal nog meer bij kwam kijken om zijn producten nationaal en internationaal op de kaart te zetten. Wilde het bedrijf groeien dan waren met name investeringen noodzakelijk in bedrijfshuisvesting en apparatuur. Een bedrijf dat de bovenlokale markt wilde bedienen had een moderne fabriek en een ruim magazijn nodig, waar flinke voorraden halffabrikaat en gereed product konden worden opgeslagen. Achter Van Ensts villa op de Houtkamp was ruimte genoeg voor zo´n fabriek, maar dan moest wel de houtopslag worden verplaatst. Vandaar dat Van Enst in 1879 gronden op de Houtkamp begon bij te pachten van de gemeente.[13] In 1880 liet Van Enst achter zijn villa een likeurstokerij bouwen. Mogelijk waren de zakken van Roelof van Enst niet diep genoeg om de investeringen alleen te dragen of was hij gewoon een prudent ondernemer, die het verstandiger achtte om zijn risico te beperken. In elk geval werd de likeurstokerij per 1 november 1880 omgezet van een eenmanszaak in een vennootschap onder firma genaamd Van Enst, Kruijmel & Co.[14]
Roelofs dertien jaar jongere compagnon Cornelis Kruijmel junior (1853-1924) was de zoon van een ondernemer die in Dordrecht fortuin gemaakt had met leveranties van gedroogd, gerookt en gepekeld vlees aan scheepvaartmaatschappijen en de marine. Kruijmel junior was woonachtig in Hummelo maar ging na zijn compagnonschap met Van Enst opmerkelijk genoeg eveneens in villa De Houtkamp wonen. Hiertoe liet Van Enst zijn villa in 1881 uitbreiden met een aanbouw.[15] Ook Salli Gokkes was door Van Enst een plaatsje in de vennootschap gegund. Daaruit blijkt dat Van Enst groot vertrouwen had in ’s mans capaciteiten en dat Gokkes op dat moment onmisbaar werd geacht voor het welslagen van de onderneming. Anders dan Cornelis Kruijmel heeft Gokkes geen grote financiële inbreng gehad, anders zou zijn naam ook wel in de firmanaam zijn opgenomen. De vennootschap ging voortvarend van start. Afzetpunten werden verworven in Steenwijk, Dieren, Arnhem en Amsterdam en waarschijnlijk ook nog in andere plaatsen die per trein, stoomtram en boot bereikbaar waren. Producten werden ingezonden naar de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling in Amsterdam (1883), de Exposition Internationale de Nice (1884) en de Wereldtentoonstelling in Antwerpen (1885), alwaar prijzen, medailles en getuigschriften werden behaald.[16] Verder ging het bedrijf er prat op advocaat te leveren aan keizerin Elisabeth (Sisi) van Oostenrijk. Die had in 1884 Amsterdam bezocht om een arts te consulteren. Tijdens haar verblijf had ze een glaasje advocaat van Van Enst, Kruijmel & Co. leeg gelepeld. Dat viel zo in de smaak dat ze ook wat flessen advocaat mee terug naar Wenen had genomen. Spoedig daarop ontving de firma Van Enst, Kruijmel & Co. een vervolgorder van het Weense hof.[17]
Toen het bedrijf trots melding van dit feit was de samenwerking tussen de twee hoofdfirmanten al gestrand. In maart 1883, ruim voordat de vijfjarige termijn verstreken was waarvoor de firma minimaal was opgericht, had Cornelis Kruijmel zich volledig uit de zaak terug getrokken.[18] Op 1 augustus 1884 begon hij samen met de eveneens uit Dordrecht afkomstige M.A. de Wit een likeurstokerij in Arnhem handelend onder de naam Kruijmel & De Wit.[19] De Doetinchemse likeurstokerij bleef nog twee jaar lang als Van Enst, Kruijmel & Co. aan de weg timmeren alvorens Kruijmels naam uit de bedrijfsnaam werd geschrapt (maart 1885).[20] Uit advertenties blijkt dat het bedrijf behalve likeuren, bitters en advocaat ook limonadesiropen produceerde – wat in wezen niets anders waren dan alcoholvrije likeuren. Voorts beschikte het bedrijf over een depot waar vaten met cognac en wijnen (vooral uit Frankrijk en Duitsland) lagen opgeslagen. De inhoud van die vaten werd overgebracht op fles en geëtiketteerd. Wijnen van mindere kwaliteit werden met elkaar “versneden” (gemengd), “aangezoet” (met suikersiroop) of “versterkt” (met brandewijn) in de hoop daarmee een drinkbaarder eindproduct te creëren.[21]
Eind 1887 trok ook Salli Gokkes zich terug uit de firma Van Enst & Co. Als kleinste van de twee firmanten kwam de verantwoordelijkheid voor de likeurstokerij op de Houtkamp plus de slijterij in de Grutstraat voornamelijk op zijn schouders neer terwijl de verdiensten grotendeels door Roelof van Enst werden opgestreken. Die oefende nog steeds zijn primaire beroep als houthandelaar uit en was daarnaast in toenemende mate geoccupeerd met allerlei nevenactiviteiten.[22] Net als eerder bij Catz & Zoon zag Gokkes geen mogelijkheid tot positieverbetering en voelde hij zich miskend en financieel misdeeld. Gokkes, inmiddels 56, besloot zijn krachten niet langer te wijden aan de firma Van Enst & Co. maar begon in Doetinchem een eigen likeurstokerij. Hiertoe betrok hij een pand op de hoek van de Boliestraat en de Markt. Het uiteengaan van de twee firmanten ging gepaard met onvriendelijkheden en merkenrechtelijke schermutselingen. Van Enst vond namelijk dat de etiketten die Gokkes op zijn flessen met advocaat plakte wel erg veel leken op de etiketten met zijn eigen naam. Vandaar dat hij zijn etiket als beeldmerk deponeerde bij de arrondissementsrechtbank te Arnhem.[23] Ook liet hij het publiek weten dat zijn advocaat onder voortdurende kwaliteitscontrole stond van het scheikundig laboratorium van Dr. P.F. van Hamel Roos in Amsterdam, waarmee hij suggereerde dat de advocaat van Gokkes van inferieure kwaliteit zou zijn.[24] Gokkes reageerde door zijn etiket eveneens als beeldmerk te deponeren[25] en zijn advocaat op echtheid te laten onderzoeken door de Arnhemse apotheker H. Wieringa en diens positieve attest publiekelijk bekend te maken.[26]
Na het vertrek van Gokkes stelde Van Enst een andere beheerder aan voor de likeurstokerij en de slijterij.[27] Opvallend genoeg trok Van Enst begin 1889, dus goed een jaar na het vertrek van Gokkes, wederom een nieuwe firmant in de zaak aan.[28] Het betrof de uit Krommenie afkomstige Willem Kaars Sijpesteijn (1865-1934), een telg uit het Zaanlandse geslacht van rolreders (zeildoekfabrikanten), scheepsreders en assuradeurs.[29] De vennootschap tussen Van Enst en Kaars Sijpesteijn had alles te maken met een te openen nevenvestiging in Emmerich am Rhein (Emmerik). In een advertentie uit juni 1889 wordt voor de eerste keer melding gemaakt van dit filiaal.[30] Net als eerder bij de bouw van de likeurstokerij op de Houtkamp, toonde Van Enst zich een voorzichtig ondernemer die bij uitbreiding of opschaling van het bedrijf niet het volle risico wilde lopen. Kaars Sijpesteijn kreeg de dagelijkse leiding van het filiaal in Emmerik, dat meer was dan slechts een verkoopdepot. Het was ook een productievestiging waar likeuren en advocaat werden vervaardigd voor de Duitse markt. De vennootschap tussen Roelof van Enst en Willem Kaars Sijpesteijn, aangegaan voor een periode van vijf jaar, bleek net zo’n lang leven beschoren als de eerdere verbintenis met Kruijmel. Ook deze vennootschap werd al na drie jaar ontbonden.[31] Kaars Sijpesteijn vertrok daarna naar Arnhem waar hij een wijnhandel begon. Hier tekent zich zowaar een patroon af. Na Kruijmel en Gokkes was Kaars Sijpestein immers de derde die bij Van Enst vertrok om vervolgens een eigen drankenhandel te beginnen. Roelof van Enst was goed in het creëren van plaatselijke en regionale concurrenten!
Vanaf het midden van de jaren negentig liet Roelof van Enst zich in de likeurstokerij bijstaan door zijn enige zoon Gerrit. Het succesproduct was nog immer advocaat. De ervaring met de industriële verwerking van kippeneieren leidde in 1898 tot de productie van gedroogd eiwit in poedervorm, waarvoor afzet gezocht werd in de bakkerijbranche.[32] In juli 1900 werd Gerrit als firmant in het bedrijf opgenomen.[33] Bijna twee jaar later, op 9 juni 1902, kwam Roelof van Enst op 61-jarige leeftijd te overlijden. Gerrit zette daarna de zaken alleen voort en trad ook op andere terreinen in de voetsporen van zijn vader. Zo volgde hij zijn vader op als directeur van de Doetinchemse Bouwmaatschappij en manifesteerde hij zich eveneens in de plaatselijke politiek als lid van de gemeenteraad en wethouder.[34] Onduidelijk is hoe het de firma Van Enst & Co. in de openingsjaren van de twintigste eeuw is vergaan. Vast staat slechts dat Gerrit zijn drie zusters in de revenuen moest laten delen. In december 1906 werd de vennootschap onder firma omgezet in een naamloze vennootschap, waarbij twee zwagers van Gerrit (echtgenoten van zijn zusters) benoemd werden als commissaris. Een derde zwager (een broer van Gerrits echtgenote) werd aangesteld als mededirecteur.[35] Het lijkt erop dat N.V. Likeurstokerij & Distilleerderij v/h Van Enst & Co. zich in toenemende mate begon te richten op de Duitse markt en dat het filiaal in Emmerik de belangrijkste bron van verdiensten werd. Op de binnenlandse markt kreeg het bedrijf zware concurrentie te verduren van advocaatproducenten uit het westen des lands zoals N.V. Handelsmaatschappij v/h J.A. van Olffen uit Rotterdam (Zwarte Kip advocaat) en De Erven Wed. H. Warnink uit Amsterdam (Warnink’s advocaat).[36] Tijdens de Eerste Wereldoorlog schijnt het bedrijf in grote financiële problemen te zijn geraakt. Niet geheel uit te sluiten valt dat er meer aan de hand was dan alleen een teruglopende omzet vanwege de oorlog.[37] Voor Gerrit van Enst was de situatie in elk geval zo uitzichtloos en hopeloos geworden dat hij zichzelf op 20 augustus 1915 van het leven beroofde.[38]
Met nieuwe kapitaalverschaffers aan boord werd het bedrijf in 1917 toch weer op de rails gezet maar een bloeiende onderneming werd Van Enst & Co. niet meer.[39] Dat in 1922 en wederom in 1924 grote aantallen houten fusten werden verkocht – waaronder grote voorraadvaten tot 650 liter – wijst erop dat sprake was van sterk teruglopende productie en verkoop.[40] Tien jaar na de herkapitalisatie werd het bedrijf door de aandeelhouders verkocht aan branchegenoot firma Doijer & Van Deventer uit Zwolle.[41] Waar het de overnemende partij hoofdzakelijk om was te doen was het filiaal in Emmerik en de Duitse afnemers. Van bijkomstig belang waren de merkenportfolio en recepturen. In voortzetting van de productie op de Houtkamp was de firma Doijer & Van Deventer allerminst geïnteresseerd. De gronden en panden van Van Enst & Co. in Doetinchem bleven dan ook buiten de overname. De weduwe van Gerrit van Enst woonde nog enkele jaren op de Houtkamp totdat ze medio 1931 besloot te verhuizen. Op 22 juli 1931 gingen de likeurstokerij op de Houtkamp en de gelijknamige directievilla onder de hamer.[42] Wat zich nog aan bedrijfsuitrusting in de likeurstokerij bevond (stenen grèsvaten, kuipen en fusten, kantoormeubilair) werd eveneens in het openbaar verkocht.[43] Met de overname door Doijer & Van Deventer raakte de naam Van Enst & Co. op de Nederlandse gedistilleerdmarkt in onbruik (1927) en uiteindelijk in vergetelheid. Zo niet in Duitsland. Ruim tien jaar lang bleven Doijer & Van Deventer in Emmerik gewoon advocaat en likeuren vervaardigen onder de naam Van Enst. Vanwege de toenemende oorlogsdreiging werd het filiaal in Emmerik in 1938 van de hand gedaan. Koper was de firma Bado vormals F. Baumgartner-Dossenbach (Säckingen am Rhein). Deze Duitse firma verplaatste de productie van Emmerik naar haar dochterbedrijf Mainzer Weinbrennerei und Likörfabrik (Maweli) A.G. maar hield wel de merknaam Van Enst in ere voor advocaat en een aantal andere likeurspecialiteiten.[44]
Hoe verging het met de likeurstokerij die Salli Gokkes eind 1887 in Doetinchem was begonnen in het hoekpand Boliestraat/Markt? Aan die likeurstokerij was geen slijterij verbonden, althans geen slijterij waar sterk gedistilleerd “in het klein” mocht worden verkocht. Sinds de Drankwet van 1881 was deze verkoop namelijk gebonden aan een vergunning en was het aantal vergunningen dat een gemeente mocht afgeven afhankelijk van het inwonertal. Salli Gokkes kreeg geen vergunning om sterk gedistilleerd in het klein te verkopen. Dat betekende niet dat hij geen sterk gedistilleerd aan particulieren mocht verkopen maar wel dat die particulieren dan tenminste twee liter ineens moesten afnemen. De verplichting om alleen “en gros” te verkopen werd door Gokkes gepareerd met aantrekkelijke kortingen en bezorging aan huis. Likeuren en advocaat met een alcoholgehalte van maximaal 14,9% mochten door Gokkes wel in het klein worden verkocht, evenals wijnen en andere zwak alcoholhoudende dranken.[45] Het bedrijf opereerde onder de naam S. Gokkes & Zoon maar stond plaatselijk ook bekend als De Gekroonde Adelaar. Aangezien Gokkes gewend was de lat hoog te leggen, zocht hij echter ook afzet buiten Doetinchem, met name voor het product advocaat. In 1889 nam hij deel aan de Wereldtentoonstelling in Parijs.[46] In 1895 werd Gokkes’ advocaat geschonken in de op het Amsterdamse Museumplein nagebouwde mailboot Prins Hendrik, die als attractie en horecapaviljoen dienst deed van de zogenaamde Wereldtentoonstelling voor het Hotel- en Reiswezen. “Betere advocaat dan deze dronken we nog niet” schreef een journalist van de Dordrechtsche Courant die de tentoonstelling en mailboot had bezocht.[47] In advertenties pochtte Gokkes dat zijn advocaat “wereldberoemd en alom verkrijgbaar” was.[48] Die bewering dient beslist met een korreltje zout te worden genomen. Dat Gokkes ook buiten Nederland afzet heeft gevonden, staat echter als een paal boven water. In Rotterdam had Gokkes namelijk een vertegenwoordiger, die contacten onderhield met handelsmaatschappijen in binnen- en buitenland.[49]
Per 1 november 1896 liet Salli Gokkes zijn zoon Salomon Gokkes (1873-1927) toe als firmant in de zaak.[50] Deze was al enkele jaren werkzaam in het bedrijf maar omdat hij op het punt stond te gaan trouwen werd zijn betrekking ter meerdere zekerheid omgezet in een firmantschap.[51] In maart 1901 achtte Salli de tijd gekomen om het wat rustiger aan te doen en zijn zoon de vrije teugels te geven. Hiertoe werd de N.V. Hollandsche Likeurstokerij en Distilleerderij v/h S. Gokkes & Zoon opgericht.[52] In deze rechtsopvolger van de firma S. Gokkes & Zoon werd behalve door Salli en Salomon ook deelgenomen door Gerhard Hendrik (Gerrit) Heijink (1856-1904) en door Salomons vrouw Jeannette van den Bergh met wie hij niet in gemeenschap van goederen was getrouwd. Salomon was enig directeur van het bedrijf, Salli en Heijink traden op als commissaris.[53] Gerrit Heijink was een buurman van Salli die in de Boliestraat een goedbeklante kruidenierswinkel dreef. Wat opvalt is dat de Hollandsche Likeurstokerij en Distilleerderij zich nauwelijks meer richtte tot consumenten in Doetinchem en omgeving. Het bedrijf lijkt zich sterk op grootafnemers in het buitenland te hebben geconcentreerd. Alleen al de naam waaronder het bedrijf opereerde, met dat prominente adjectief Hollandsche, was veelzeggend. Salomons poging het bedrijf om te vormen tot een exportdistilleerderij strandde echter voortijdig met het overlijden van geldschieter Gerrit Heijink. Diens erfgenamen trokken zich in 1904 uit de Hollandsche Likeurstokerij en Distilleerderij terug, wat leidde tot een flinke financiële aderlating en het besluit van vader en zoon Gokkes om de distilleerderij in Doetinchem te sluiten. Op 1 juli 1904 vond een openbare verkoping plaats waarbij een flink deel van de bedrijfsinventaris werd verkocht, waaronder een “distilleerketel met toebehooren, vruchtenpers, stellingen, flesschenrekken, een groote partij tien en vijf liters kruiken, flesschen (en) een puike kurkmachine”.[54]
Na sluiting van de distilleerderij verhuisde de familie Gokkes naar Rotterdam.[55] Aldaar zette Salomon de N.V. Hollandsche Likeurstokerij en Distilleerderij v/h S. Gokkes & Zoon in naam gewoon voort, zij het zonder eigen productiefaciliteiten. Voorts ging hij een samenwerking aan met enkele agentuurhandelaren in Berlijn. Waarschijnlijk heeft Salomon bij een distilleerderij, likeurstokerij of advocaatfabriek in Schiedam of Rotterdam één of meer producten laten vervaardigen onder de merknaam Gokkes en hebben zijn Berlijnse partners hiervoor afzet proberen te vinden in Duitsland.[56] Het was allemaal mooi bedacht maar het mocht niet baten. Op 3 mei 1907 werd Salomon failliet verklaard.[57] De huwelijkse voorwaarden en het vermogen van echtgenote Jeannette van den Bergh hebben Salomon van de bedelstaf gered.[58] Vader Salli verhuisde rond deze tijd naar Hilversum waar zijn oudste dochter en haar echtgenoot sinds 1901 een slijterij dreven.[59] Salli overleed in Hilversum op 6 april 1917 op de gezegende leeftijd van 84 jaar.[60] Ook na zijn faillissement bleef Salomon in Rotterdam opereren onder de naam van de fictieve likeurstokerij S. Gokkes & Zoon.[61] Als commissionair en agentuurhandelaar was hij echter niet alleen actief op de gedistilleerdmarkt maar ook op andere markten. In mei 1916 verhuisde Salomon met vrouw en dochters naar Den Haag, waar het gezin neerstreek aan de deftige Laan van Meerdervoort.[62] Op 1 maart 1922 richtte Salomon samen met zijn schoonzoon Daniël Wolf (1898-1943) de firma S. Gokkes Jr. op.[63] Dat bedrijf trad onder andere op als Nederlandse importeur en agent van W. & A. Gilbey Ltd. (Londen), een grote Britse producent van whisky en gin en een belangrijke bottelaar van port, sherry en madeirawijnen. Salomon Gokkes overleed in Den Haag op 17 juli 1927 op slechts 54-jarige leeftijd.[64] Schoonzoon Daniël Wolf zette het bedrijf voort, al kregen andere activiteiten de overhand, in het bijzonder de handel in spoorbielzen en –rails. Wolf werd in de jaren dertig een schatrijk en spraakmakend maar niet bepaald onomstreden ondernemer.[65]
© Peter Zwaal, 2019, 2020
Een ongeannoteerde versie van dit artikel is verschenen in Kronyck : tijdschrift van de Historische Vereniging Deutekom en de Oudheidkundige Vereniging Gander 44 (2020) 1 (februari) [174] p.36-42. Van het eerste deel van dit artikel, over Van Enst & Co., verscheen tevens een ongeannoteerde versie in het glashistorisch tijdschrift De Oude Flesch 40 (2019) 2 [158] p.9-14.
Zie ook: Nogmaals een Doetinchemse likeurfles | Peter Zwaal
[1] Villa De Houtkamp staat sinds 1996 op de gemeentelijke monumentenlijst.
[2] Nederlandsche Staatscourant, 1 september 1910.
[3] De N.V. Doetinchemse Bouwmaatschappij (1881-1921) was een bedrijf dat villa’s en herenhuizen liet bouwen en deze vervolgens verkocht of verhuurde aan mensen die zich in Doetinchem wilden vestigen. Met de bouw van doelmatige en gezonde arbeiderswoningen had het bedrijf geen affiniteit. De aandeelhouders waren merendeels notabelen uit Doetinchem en omstreken. De Graafschapbode, 6 maart 1880; Nederlandsche Staatscourant, 7 februari 1881.
[4] Algemeen Handelsblad, 28 november 1880; Nederlandsche Staatscourant, 9 april 1881 en 7 oktober 1889.
[5] De Graafschapbode, 10 september 1887.
[6] De gemeenteverslagen van Doetinchem maken tot 1871 melding van het bestaan van slechts één distilleerderij, waarvan mag worden aangenomen dat dit Ph. van Perlstein & Zoon was.
[7] Het bekendste Nederlandstalige receptenboek was het door de Groningse apotheker Theodorus Godefridus Entrup Bavink (1802-1853) uit het Duits vertaalde en ingrijpend bewerkte Dominicus Horix, Handleiding of leerboek der likeurstokerij [etc.] (Groningen : J. Oomkens, 1836). In 1982 verscheen een facsimile-editie van het boek bij uitgeverij Bas Lubberhuizen.
[8] Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, archief Architectenbureau Ovink te Doetinchem 1867-1980 (archiefnr. 1117), bouwtekeningen woonhuis R. van Enst 1877 (inventarisnr. 7); Rob Lureman, Jan Steijntjes & Gon Boekkooi, ’n Moment voor een monument (Doetinchem : Oudheidkundige Kring Deutekom, 1984) p.78-79. De villa was gelegen aan de Varsseveldseweg, aan het gedeelte dat in 1930 werd omgedoopt in Dr. Huber Noodtstraat.
[9] Door Jan Bouwes (1837-1905) werd Gokkes in februari 1874 ontslagen. Over de likeurstokerij van Bouwes in Appingedam is niets bekend. In de registers van de burgerlijke stand wordt Bouwes aangeduid als koopman. Leeuwarder Courant, 15 februari 1874.
[10] Marlou Schrover, ‘Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder : joodse ondernemers in de voedings- en genotmiddelenindustrie’, in: Hetty Berg, Thera Wijsenbeek, Eric Fischer (red.), Venter, fabriqueur, fabrikant : joodse ondernemers en ondernemingen in Nederland, 1796-1940 (Amsterdam: Joods Historisch Museum ; NEHA, 1994) p. 160-190, met name p.185.
[11] Leeuwarder Courant, 28 augustus 1877; Provinciale Drentsche en Asser Courant, 9 oktober 1877.
[12] Op deze Nijverheidstentoonstelling was overigens ook een uitstalling te zien van Catz & Zoon. Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 11 augustus 1879.
[13] De Graafschapbode, 25 oktober 1879.
[14] De Graafschapbode, 30 oktober 1880. Zie ook: Nederlandsche Staatscourant, 30 oktober 1880.
[15] Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, archief Architectenbureau Ovink te Doetinchem 1867-1980 (archiefnr. 1117), bouwtekeningen woonhuis R. van Enst 1881 (inventarisnr. 11). Een latere bewoner van deze aanbouw (1891-1893) was de classicus, filosoof en dichter Dr. Johan Andreas dèr Mouw (1863-1919), destijds leraar aan het Doetinchems gymnasium. Dèr Mouw trouwde in 1893 met Van Ensts dochter Hendrika Wijnanda (Nans) van Enst (1872-1935). Lucien Custers, Alleen in wervelende wereld : het leven van Johan Andreas dèr Mouw (Nijmegen : Vantilt, 2018) p.105-109.
[16] De Graafschapbode, 17 mei 1884; Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 11 mei 1885; Het Nieuws van den Dag, 21 mei 1885; Nederlandsche Staatscourant, 28 november 1885.
[17] De Graafschapbode, 13 december 1884.
[18] De Graafschapbode, 17 maart 1883; Nederlandsche Staatscourant, 17 maart 1883.
[19] Nederlandsche Staatscourant, 13 augustus 1884. Cornelis Kruijmel en Mattheus Antonius de Wit (1859-1934) namen hiertoe de bedrijfsuitrusting, merken en recepturen over van de Amsterdamse likeurstoker Jan Harmen van Staa (1836-1886) handelend onder de naam Wed. A. Foppe. Nodeloos te zeggen dat die bedrijfsnaam parasiteerde op de bekendheid van Wed. A. Hoppe!
[20] De Graafschapbode, 18 maart 1885.
[21] Jan van Rees, De Nederlandse wijnmarkt en wijnhandel in de 20ste eeuw (Venlo : Venlo Press, 1990) p.41-50.
[22] De laatste keer dat Roelof van Enst op de Houtkamp onder notarieel toezicht een openbare houtverkoping organiseerde was op 17 mei 1892. In 1896 en 1898 liet Van Enst zijn houtschuren afbreken en de daaruit afkomstige gebinten, balken en dakpannen verkopen. De Graafschapbode, 15 mei 1892, 3 oktober 1896 en 8 juni 1898.
[23] De Graafschapbode, 13 oktober 1888; Nederlandsche Staatscourant, 16 oktober 1888.
[24] De Graafschapbode, 3 november 1888. De scheikundige Paul François van Hamel Roos (1850-1935) had een laboratorium voor onderzoek naar voedingsmiddelen en richtte in 1884 het Maandblad tegen vervalschingen op, In dat blad werden knoeierijen met inferieure ingrediënten en onhygiënische praktijken van levensmiddelenfabrikanten aan de kaak gesteld.
[25] Ik heb helaas geen afbeelding kunnen vinden van het advocaatetiket dat Gokkes gebruikte, maar uit een omschrijving van dit etiket blijkt dat het wel verdacht veel leek op dat van Van Enst. De Graafschapbode, 31 oktober 1888.
[26] De Graafschapbode, 3 november 1888. De apotheek van Hermanus Wieringa (1838-1925) was gelegen in de Steenstraat. Of Wieringa zich vaker bezig hield met onderzoek naar de kwaliteit van voedingsmiddelen is niet bekend.
[27] Het betrof ene Hein Oosterbroek (1849-1927), die sinds mei 1882 woonachtig was in Doetinchem en die daarvoor werkzaam was geweest als opzichter in een suikerraffinaderij. De Graafschapbode, 9 november 1887.
[28] De Graafschapbode, 27 februari 1889.
[29] Willem was echter niet afkomstig uit de tak die enkele jaren later aan de basis zou staan van de N.V. Nederlandsche Linoleum Fabriek. Zijn vader had een bloemkwekerij in Oosterbeek. Cora Boele, Piet Hein Kaars Sijpesteijn. In: Joop Visser, Matthijs Dicke & Annelies van der Zouwen (red.), Nederlandse ondernemers 1850-1950 : Noord-Holland, Zuid-Holland (Zutphen : Walburg Pers ; Rotterdam : Stichting Ondernemersgeschiedenis, 2013) p.94-99.
[30] De Graafschapbode, 29 juni 1889.
[31] De Graafschapbode, 20 april 1892.
[32] De Graafschapbode, 27 augustus 1898.
[33] De Graafschapbode, 18 augustus 1900.
[34] De Graafschapbode, 20 augustus 1915.
[35] Nederlandsche Staatscourant, 11 december 1906; De Graafschapbode, 15 december 1906. Mededirecteur werd Marinus Robert Frans Bloemers (1869-1942). Hij was een broer van Gerrits echtgenote Wilhelmina Agnita Bloemers (1873-1973). De twee zwagers van Gerrit die tot commissaris werden benoemd waren Dr. J.A. dèr Mouw (zie noot 15) en de marineofficier Theodorus Arnoldus van Hengel (1875-1939). Laatstgenoemde was gehuwd met Gerrits jongste zuster Albertine Rudolphine (Tine) van Enst (1881-1964). De derde commissaris die in 1906 werd benoemd was apotheker Barend ten Bruggencate (1835-1912). Hij was een oom van Gerrit die optrad als de belangenbehartiger van Gerrits oudste en ongehuwd gebleven zuster Wijnanda Gerdina Clasina van Enst (1871-1959). Ten Bruggencate was gehuwd geweest met Hendrika Gerdina van Enst (1842-1886), een jongere zuster van Roelof van Enst.
[36] Robert van Ee, Gedistilleerd in Overschie (Rotterdam : Museum Oud Overschie, 2014) p.43-60.
[37] Mogelijk heeft Gerrit van Enst gelden van de Doetinchemse Bouwmaatschappij aangewend in eigen bedrijf.
[38] Lucien Custers, Alleen in wervelende wereld, p.259. In een herdenkingsartikel werd echter gemeld dat Gerrit van Enst “na een korte ongesteldheid” was overleden en in de overlijdensadvertentie werd gerept van “een kortstondige ziekte”. De Graafschapbode, 20 augustus 1915; Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21 augustus 1915.
[39] De Graafschapbode, 13 september 1917.
[40] De Graafschapbode, 18 augustus 1922, 27 juni 1924 en 18 juli 1924.
[41] Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 27 april 1939.
[42] De Graafschapbode, 10 juli 1931.
[43] De Graafschapbode, 24 augustus en 14 september 1931.
[44] Arnhemsche Courant, 6 augustus 1938.
[45] De Graafschapbode, 9 november 1887.
[46] Ook veel andere Nederlandse likeurstokerijen en distilleerderijen, waaronder Ph. van Perlstein & Zoon en Catz & Zoon, zonden producten in naar die wereldtentoonstelling. Algemeen Handelsblad, 24 april 1889.
[47] Geciteerd in het Nieuw Israelietisch Weekblad, 7 juni 1895.
[48] De Graafschapbode, 1 december 1894.
[49] Rotterdamsch Nieuwsblad, 22 december 1896 en 17 december 1897.
[50] Nederlandsche Staatscourant, 16 oktober 1896.
[51] De Graafschapbode, 7 november 1896.
[52] Nederlandsche Staatscourant, 28 maart 1901.
[53] Jeannette Gokkes-van den Bergh (1871-1944) was geboren in Oss. Zij was de jongste dochter van Isaac van den Bergh (1813-1871), wiens kapok- en wattenfabriekje zou uitgroeien tot de bekende tapijtweverij Bergoss. Haar oom Simon van den Bergh (1819-1907) was de oprichter van Van den Berghs Margarinefabriek (Oss), één van de bedrijven die ten grondslag liggen aan multinational Unilever. Herman Langeveld & Bram Bouwens, Whisky, wapens en weelde : Daniël Wolf, ondernemer in crisis- en oorlogstijd (Amsterdam : Boom, 2018) p.288-289.
[54] De Graafschapbode, 22 juni 1904.
[55] Algemeen adresboek der gemeente Rotterdam, met inbegrip der vroegere gemeenten Delfshaven, Kralingen, Charlois en Katendrecht, voor het jaar 1905 (Rotterdam : M. Wyt & Zonen, 1905) p.1162, 2119 en 2241; ibid. voor het jaar 1906 (Rotterdam : M. Wyt & Zonen, 1906) p.1174, 2109 en 2227.
[56] Nederlandsche Staatscourant, 1 maart 1905.
[57] Nederlandsche Staatscourant, 7 mei 1907.
[58] Langeveld & Bouwens, Whisky, wapens en weelde, p.25-27.
[59] De Gooi- en Eemlander, 19 juni 1901. De slijterij aan de Leeuwenstraat van Herman de Winter (1863-1931) en Henriëtte (Jette) Gokkes (1864-1942) is waarschijnlijk mede mogelijk gemaakt door een kapitaalinjectie van Salli. Uiteraard werden in deze slijterij diverse producten uit de Doetinchemse likeurstokerij verkocht. Een klein raadsel is dat de slijterij in Hilversum nog tot en met 1909 adverteerde voor Gokkes advocaat. Ik vermoed dat deze advocaat na medio 1904 (sluiting van de distilleerderij in Doetinchem) betrokken werd van Salomon Gokkes uit Rotterdam maar dat deze de drank liet produceren door een ander bedrijf.
[60] Algemeen Handelsblad, 18 april 1917; De Gooi- en Eemlander, 18 april 1917.
[61] De naam van de fictieve likeurstokerij duikt op in verschillende edities van het Rotterdamse adresboek. De likeurstokerij blijkt gevestigd op het woonadres van Salomon. Algemeen adresboek der gemeente Rotterdam, met inbegrip der vroegere gemeenten Delfshaven, Kralingen, Charlois en Katendrecht, voor het jaar 1912 (Rotterdam : M. Wyt & Zonen, 1912) p.229, 244 en 1218; ibid. voor het jaar 1913 (Rotterdam : M. Wyt & Zonen, 1913) p.241 en 256; ibid. voor het jaar 1915 (Rotterdam : M. Wyt & Zonen, 1915) p.255, 271, 1231 en 2125.
[62] Herman Langeveld en Bram Bouwens menen dat Salomon ook nog in Den Haag als likeurstoker actief is geweest maar ik heb daarvoor geen aanwijzingen gevonden. Langeveld & Bouwens, Whisky, wapens en weelde, p.26-27.
[63] Daniël (Daan) Wolf was in oktober 1919 getrouwd met Salomons oudste dochter Renée Louise Gokkes (1899-1984).
[64] Algemeen Handelsblad, 18 juli 1927; Haagsche Courant, 18 juli 1927; De Telegraaf, 18 juli 1927; De Graafschapbode, 19 juli 1927.
[65] Langeveld & Bouwens, Whisky, wapens en weelde, p.28 en verder.