Opkomst en ondergang van de eerste Nederlandse distillateursvereniging

kop Correspondentieblad Bond van Distillateurs in Nederland 1918bondskantoor Lange Haven 97 (1919)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Bond van Distillateurs (en Likeurstokers) in Nederland, 1900-1926

Op 18 januari 1900 werd door een gezelschap Schiedamse, Rotterdamse en Delftse distillateurs de Bond van Distillateurs in Nederland opgericht. Aanleiding tot oprichting van deze bond waren de prijsnoteringen van moutwijn (een halffabrikaat dat verwerkt werd in jenever) aan de moutwijn- en korenbeurs te Schiedam. In deze officiële beursnoteringen waren niet de kosten verdisconteerd die distillateurs moesten maken voor de in- en verkoop van moutwijn. Omdat veel distillateurs zelf ook in moutwijn handelden hadden zij behoefte aan een alternatieve prijsnotering die boven die van de beurs lag. Het vaststellen van deze alternatieve prijsnotering was aanvankelijk de belangrijkste activiteit van de Bond. Voorzitter van de Bond werd distillateur Johannes Caspar Hermanus Kramers (1850-1917), directeur van de Fa. Gebr. Kramers (Schiedam). Als administrateur van de Bond trad op Leendert Adrianus Christoffel Ingenhoes (1854-1915), in het dagelijks leven directiesecretaris van N.V. Distilleerderij v/h Simon Rijnbende & Zonen (Schiedam). Juridisch adviseur van de Bond was de Haagse advocaat Mr. Martinus Tels (1854-1924). Al spoedig na oprichting begon de Bond zich ook te buigen over andere zaken dan de moutwijnprijzen. Aan de Tweede Kamer werden diverse adressen gezonden, onder andere betreffende de herziening van de Drankwet en betreffende enkele voorgenomen verhogingen van de accijns op gedistilleerde dranken. Verder keerde de Bond zich tegen de door de Schiedamse gemeenteraad vastgestelde verordening tot regeling van de controle op de echtheid van Schiedamse jenever (1901). Ondanks deze en andere acties was de Bond niet erg zichtbaar, met name omdat een eigen secretariaatskantoor (‘bondsbureau’) en mededelingenblad (‘bondsorgaan’) ontbraken. In 1902 trad voorzitter Kramers om gezondheidsredenen af. Ook zijn opvolgers Henricus Raijmundus Maria Antonius van Gent (1845-1922, directeur van de Schiedamse distilleerderij Fa. J.H. van Gent, bondsvoorzitter van 1902-1908) en Johannes Hendricus Maria Lutz (1850-1939, directeur van de Rotterdamse distilleerderij Fa. Hoboken, De Bie & Co, bondsvoorzitter van 1908-1916) slaagden er niet in om de Bond zichtbaar te maken.

Mr. M.M. van Velzen (circa 1920).

Mr. M.M. van Velzen (circa 1920).

Houtsnijwerk vergaderzaal (foto Michael van Oosten).

Na het overlijden van administrateur Leendert Ingenhoes werd de administratie van de Bond in oktober 1915 ondergebracht bij de Schiedamse advocaat en procureur Mr. Martinus Maria van Velzen (1883-1951), die kantoor hield aan de Tuinlaan 60. Het idee om Van Velzen als administrateur aan te stellen was afkomstig van Simon Adrianus Maas (1880-1964), directeur van Simon Rijnbende & Zonen. Na het overlijden van Leendert Ingenhoes had Simon Maas, die in naam secretaris-penningmeester van de Bond was, zelf enige tijd noodgedwongen de rol van administrateur moeten vervullen. In 1916 volgden Maas’ promotie tot voorzitter van de Bond en Van Velzens benoeming tot secretaris-penningmeester. Onder leiding van dit jonge en vitale tweemanschap (door sommige leden spottend aangeduid als de Fa. Maas & Van Velzen) zou de zichtbaarheid van de Bond sterk toenemen. Vanaf januari 1917 trad de Bond naar buiten met een eigen orgaan, het Correspondentieblad van den Bond van Distillateurs in Nederland, en in maart 1918 werd een eigen bondsbureau geopend. Hiertoe was door de Bond een herenhuis aan de Lange Haven te Schiedam aangekocht van brander en distillateur Bernard Anton Jozef Wittkampf (1871-1945). De aankoop van deze behuizing was noodzakelijk omdat de administratieve werkzaamheden van de Bond in de loop van 1917 aanzienlijk waren toegenomen evenals het aantal gehouden vergaderingen. Vanwege de Eerste Wereldoorlog werden spiritus en moutwijn, de twee belangrijkste grondstoffen voor de bereiding van gedistilleerde dranken, steeds schaarser. In nauw overleg met de spiritus- en moutwijnproducenten had de Bond daarom in oktober 1917 tot rantsoenering van deze grondstoffen besloten. Door de spiritus- en moutwijnproducenten werd hiertoe het Centraal Bureau voor de Verkoop van Technische Spiritus en Gedistilleerd (Delft) opgericht. Met de eerlijke verdeling van spiritus en moutwijn onder distillateurs en likeurstokers werd echter de Bond van Distillateurs in Nederland belast. De rantsoenering van spiritus en moutwijn ging gepaard met het vaststellen van maximumprijzen voor gedistilleerde dranken teneinde prijsopdrijving te voorkomen. De centrale rol die de Bond voor zichzelf opeiste bij de rantsoenering van grondstoffen en de prijsregulering van gedistilleerde dranken leidde ook tot een fusie met de Bond van Likeurstokers. Bij deze zusterorganisatie waren vooral distillateurs en likeurstokers aangesloten wier bedrijven gevestigd waren buiten de regio Schiedam-Rotterdam-Delft. De fusie vond officieel plaats op 4 juni 1918 en het fusieproduct ging Bond van Distillateurs en Likeurstokers in Nederland heten. Vanwege het toegenomen ledental werd het nieuwe bondsgebouw aan de Lange Haven 97 uitgebreid met een vergaderzaal, die gebouwd werd in de tuin van het pand. In april 1919 werd deze rijk gedecoreerde vergaderzaal officieel in gebruik genomen. De bestuursleden van de Bond lieten zichzelf vereeuwigen in de vorm van uit hout gesneden kopjes die de consoles sieren van de zoldering van de vergaderzaal. Overigens bracht secretaris Van Velzen ook zijn advocatenpraktijk onder in het pand aan de Lange Haven 97. Daartoe huurde hij enkele lokalen van de Bond met een aparte ingang aan de Vismarkt. Een kantoorgenoot en compagnon van Van Velzen was Mr. Ferdinand Bordewijk (1884-1965), die later vooral beroemdheid verwierf als literator.

Vooral dankzij de bemoeienis van de Bond bleef de winstgevendheid van de meeste distilleerderijen en likeurstokerijen – uitgezonderd de bedrijven die zich geheel op export toelegden – in de laatste jaren van de Eerste Wereldoorlog redelijk op peil. Na de Eerste Wereldoorlog braken in de Nederlandse gedistilleerdindustrie echter zware tijden aan. In de export van jenever was reeds tijdens de oorlog behoorlijk de klad komen te zitten. Een naoorlogs herstel van deze export bleef uit doordat een toenemend aantal landen overging tot importbeperkingen en protectionistische maatregelen. Door de invoering van de prohibitie in de Verenigde Staten (1919) viel ook de belangrijke Amerikaanse exportmarkt weg. Op de binnenlandse markt deden accijnsverhogingen van april 1919 en januari 1921 de afzet en consumptie van gedistilleerde dranken sterk krimpen. Ten gevolge van al deze omstandigheden trad op de binnenlandse markt een verscherping van de concurrentie op. Een sterk neerwaartse prijsdruk leidde tot de roep om minimumprijsregelingen die de concurrentie in goede banen moesten leiden. De voornaamste inspanningen van de Bond waren er inderdaad op gericht om prijsbederf te voorkomen maar een groot probleem was dat veel grossiers in gedistilleerd zich weinig gelegen lieten aan de prijsvoorschriften van de Bond.

Tot overmaat van ramp slaagde de Bond van Distillateurs en Likeurstokers in Nederland er niet in om de eenheid te bewaren. Irritaties tussen bondsvoorzitter Maas en secretaris-penningmeester Van Velzen leidden in mei 1920 tot het vertrek van laatstgenoemde. Ook bij sommige distillateurs en likeurstokers riep de persoon van bondsvoorzitter Maas steeds meer weerstand op. De standpunten die Maas als voorzitter verkondigde – en in brochures liet verspreiden – werden lang niet door alle leden van de Bond gedeeld. Zo meende Maas dat distillateurs er beter aan deden in te zetten op winstgroei dan op volumegroei, aangezien binnenlandse volumegroei uiteindelijk neerkwam op een toename in de alcoholconsumptie. Zo’n toename was volgens Maas onwenselijk omdat het de drankbestrijders in de kaart speelde, die op dat moment ijverden voor een wijziging in de Drankwet die de invoering van plaatselijke keuze (drooglegging) mogelijk moest maken. In december 1921 splitste een groep ontevreden leden zich van de Bond af onder de naam Nederlandse Vereniging van Distillateurs en Likeurstokers (Nevedil). De druppel die de emmer had doen overlopen was een extra heffing welke aan de leden van de Bond werd opgelegd ter behoud van de bondsvoorzitter. Maas had zijn bedrijf N.V. Distilleerderij v/h Simon Rijnbende & Zonen, dat in financiële moeilijkheden was gekomen, in juli 1921 verkocht aan de N.V. Nederlandse Gist- en Spiritusfabriek (Delft). Niet meer werkzaam zijnde als distillateur bleek Maas alleen bereid zich voor de Bond te blijven inzetten als gesalarieerd voorzitter. Bovenop zijn salaris als bondsvoorzitter van ƒ 20.000 wist Maas een riante bonusregeling in de wacht te slepen. De heffing voor deze bonusregeling bedroeg ƒ 1 per hectoliter binnenlandse afzet jenever en brandewijn ad 50% alcohol. De bondsleden die niet bereid waren deze ‘gulden voor Maas’ te betalen verenigden zich in de Nevedil. Het eerste bestuur van de Nevedil bestond uit voorzitter Willem Joseph Hasekamp (1863-1938), directeur van de Fa. W. Hasekamp & Co. (Schiedam), vice-voorzitter Jan Hendrik Moltzer (1883-1951), directeur van de N.V. Amsterdamsche Likeurstokerij ’t Lootsje der Erven Lucas Bols, en secretaris-penningmeester Mr. M.M. van Velzen. Laatstgenoemde hield inmiddels weer kantoor op de Tuinlaan in Schiedam.

Pogingen van zowel Bond als Nevedil om elk voor zich met een prijsregeling een bodem in de binnenlandse markt te leggen waren uiteraard gedoemd te falen. Uiteindelijk bleken beide brancheorganisaties op dit punt tot elkaar veroordeeld. Een eerste poging tot vorming van een gemeenschappelijke prijsregeling faalde in januari 1923. Bij deze prijsregeling was als derde partij de Nederlandse Bond van Koffiehuis-, Restauranthouders en Slijters (Bond van KR&S) betrokken. Onenigheid tussen Simon Maas en Abraham Staalman (1871-1935), secretaris van de Bond van KR&S, was waarschijnlijk de oorzaak van het falen van deze prijsregeling. De Bond van KR&S meende nog gelden tegoed te hebben van de Bond van Distillateurs en Likeurstokers in Nederland, voortvloeiende uit een eerdere overeenkomst die ten doel had om in eendrachtige samenwerking ook de groothandel te binden aan een prijsregeling. In 1925 deden vertegenwoordigers van Bond en Nevedil opnieuw en poging om te komen tot een gezamenlijke minimumprijsregeling. Ditmaal was niet de Bond van KR&S maar de Nederlandse Bond van Grossiers in Gedistilleerd als derde partij bij deze besprekingen betrokken. Het prijskartel dat door de twee distillateursbonden en de grossiersbond in de steigers werd gezet beperkte zich dan ook tot de groothandelsprijzen van de belangrijkste soorten Nederlands gedististilleerd. Na een lange reeks vergaderingen werd op 20 mei 1926 de vereniging De Verenigde Distillateurs opgericht. Nagenoeg alle leden van de Bond werden tevens lid van De Verenigde Distillateurs. De leden van de Nevedil traden alleen en bloc toe tot De Verenigde Distillateurs. Kort daarop, in augustus 1926, ging de Bond van Distillateurs en Likeurstokers in Nederland failliet. Het faillissement was aangevraagd door de Bond van KR&S, dat nog steeds een tegoed in zijn boeken had staan voortvloeiende uit de door Maas en Staalman gesloten samenwerkingovereenkomst. Overigens meldde ook Simon A. Maas, in 1925 afgetreden als voorzitter, zich als schuldeiser bij de curator. Hij meende nog recht te hebben op de bonusregeling die hem in 1921 was toegezegd. Ten gevolge van het faillissement werd het bondsbureau aan de Lange Haven 97 door de curator verkocht aan de Stichting Het Gereformeerd Jeugdhuis. In de burelen waar voorheen Van Velzen en Bordewijk hun advocatenpraktijk hadden uitgeoefend nam een notaris zijn intrek. De uit 1919 daterende vergaderzaal ging dienst doen als kerkruimte voor het Leger des Heils en enkele andere kleine kerkgenootschappen.

© Peter Zwaal, 2015