In 1941 voorzag de N.V. Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij (Amsterdam) dat bij een ongewijzigde consumptie van Coca-Cola op korte termijn gebrek zou ontstaan aan twee van de zeven essentiële ingrediënten uit de receptuur van Coca-Cola. De ingrediënten waaraan gebrek dreigde te ontstaan, omdat ze wegens oorlogsomstandigheden niet langer uit de Verenigde Staten konden worden geïmporteerd, waren het extract van colanoten en cocabladeren (het zogenaamde merchandise no. 5) en de supergeheime compositie van aromastoffen (het zogenaamde merchandise no. 7X). Besloten werd de bestaande voorraden van deze ingrediënten gedoseerd op te maken. Dat betekende dat er nog wel Coca-Cola werd vervaardigd en verkocht – zelfs nog tot en met mei 1943! – maar dat die hoeveelheid elke maand minder was. De afnemers van Coca-Cola werden op rantsoen gesteld. Om trouwe Coca-Cola afnemers een vervangend product te kunnen leveren werd in juni 1941 Fanta geïntroduceerd.
Fanta – een afkorting van Fantasie – was een merk dat toebehoorde aan de Duitse Coca-Cola organisatie, die met dezelfde problemen kampte als haar Nederlandse zusterorganisatie. De merknaam Fanta was als beste uit de bus gekomen bij een wedstrijd die Coca-Cola G.m.b.H. (Essen) in 1940 gehouden onder het eigen personeel. Winnaar van deze wedstrijd – en dus bedenker van de naam Fanta – was verkoper Josef Knipp. De receptuur van Fanta was op het laboratorium van Coca-Cola G.m.b.H. ontwikkeld door Dr. Wolfgang Schetelig (1908-1980). Het Fanta-logo was ontworpen door Walter Schöttler (1904-1978), een kunstschilder die bij Coca-Cola G.m.b.H. werkzaam was op de afdeling reclame. In Nederland werd het merk Fanta op 20 maart 1941 door de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij ingeschreven bij het Bureau voor den Industrieelen Eigendom. De Nederlandse receptuur van Fanta week sterk af van de Duitse receptuur. In Duitsland werd Fanta bereid met appelpulp (een restproduct bij de vervaardiging van appelsap en cider), citrusvruchtenpulp (afkomstig uit Italië) en melkwei (een restproduct bij de vervaardiging van kaas). Verder bevatte de Duitse Fanta de bruine kleurstof caramel, waardoor het product uiterlijk nauwelijks van Coca-Cola was te onderscheiden. In Nederland werd geen van deze ingrediënten gebruikt. Jaap Blom, siroopmaker van de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij, ontwikkelde een receptuur op basis van vlierbessensap en voegde geen kleurstoffen toe. Waar Duitse Fanta haar zoetkracht voor de helft aan suiker en voor de helft aan saccharine ontleende, was Nederlandse Fanta aanvankelijk een volledig kunstmatig gezoete frisdrank. Naar alle waarschijnlijkheid werd in Amsterdam een mengsel van saccharine en dulcine gebruikt. Zo’n 15 maanden na Fanta’s Nederlandse introductie werd het verboden om frisdranken te vervaardigen die uitsluitend bereid waren met kunstmatige zoetstoffen. Vanaf 15 september 1942 werd de Nederlandse Fanta daarom bereid met 4% suiker plus een hoeveelheid kunstmatige zoetstof met een daaraan evenredige zoetkracht. In kringen van siroopmakers en frisdrankfabrikanten heette dat half-om-half verwerking.
Voor de botteling van Fanta had de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij speciale flesjes van 25 cl laten maken, die ongeveer 9½ cent per stuk kostten en waarvan het statiegeldbedrag werd vastgesteld op een dubbeltje. De kostprijs van het Fanta-flesje stond in geen verhouding tot die van de inhoud. De vaste distributeurs van de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij dienden 5 cent voor een flesje Fanta te betalen en de inkoopprijs voor horeca-ondernemers bedroeg 9 cent. Omdat er vanaf 1942 nauwelijks nog aan nieuwe frisdrankflesjes was te komen en veel concurrenten van de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij te kampen hadden met flessenschaarste, werden lege Fanta-flesjes die bij horeca-ondernemers stonden soms opgekocht door andere frisdrankfabrikanten. Als de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij hier lucht van kreeg schakelde zij onmiddellijk haar advocaat in. De betreffende frisdrankfabrikanten en horeca-ondernemers werd te verstaan gegeven dat de Fanta-flesjes onvervreemdbaar eigendom waren van de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij en dat statiegeld beslist geen overdracht van eigendom impliceerde.
In oktober 1944 moest de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij wegens oorlogsomstandigheden al haar activiteiten staken. Daarmee kwam ook een eind aan de productie en verkoop van Fanta. In ruim drie jaar hadden bijna 14,2 miljoen flesjes Fanta hun weg naar de Nederlandse consument gevonden. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, waar de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij de verkoop in eigen handen had, waren in totaal 8,4 miljoen flesjes Fanta afgezet. Buiten de drie grote steden, waar de verkoop in handen was gelegd van zogenaamde concessiehouders, waren bijna 5,8 miljoen flesjes Fanta verkocht. Zo’n 30 concessiehouders die beschikten over eigen bottelfaciliteiten zijn gedurende langere of kortere tijd ook ingeschakeld geweest bij de botteling van Fanta. Zij kregen hiertoe Fanta-flessen en kisten in bruikleen van de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij en werden vanuit Amsterdam verder voorzien van de benodigde Fanta-siroop.
Na de bevrijding waren alle inspanningen van de Nederlandsche Coca-Cola Maatschappij vanzelfsprekend gericht op de herintroductie van Coca-Cola. Het surrogaatproduct Fanta wilde men het liefst zo snel mogelijk vergeten. Pas in 1960 beleefde het merk Fanta in Nederland een herintroductie – zij het dat deze Fanta een heel andere frisdrank was dan die welke oudere consumenten zich nog vagelijk uit de periode 1941-1944 konden herinneren.
© Peter Zwaal, 2015, 2022