Opkomst van bierbottelaars
Wie tweehonderd jaar geleden bier in huis wilde halen, begaf zich veelal met een eigen kan, kruik of fles op weg naar de dichtstbijzijnde bierbrouwerij of bierhandelaar om deze kan, kruik of fles met bier te laten vullen. Bij de bierbrouwer of bierhandelaar aangekomen stak deze een vat aan, wat inhield dat in het bondelgat van het biervat een tapstang of –kraan werd gestoken waarmee een bepaald volume bier werd afgetapt. De gebruikelijke benaming voor bierhandelaar was dan ook biersteker. Vanaf 1830 mochten bierstekers in Nederland alleen nog maar bier aftappen in kannen en maatbekers die geijkt waren in liters, deciliters en centiliters zodat de consument precies die hoeveelheid kreeg waarvoor hij ook betaalde. Vanuit de geijkte kan of maatbeker werd het bier dan overgegoten in de kan, kruik of fles waarmee de consument was komen aanzetten. In het geval de consument zelf beschikte over een geijkte kan, kruik of fles kon dit overschenken natuurlijk achterwege blijven. Vermoedelijk werd het meeste bier bij de kan verkocht. De verkoop bij de flesch en bij de kruik was veel minder omvangrijk. Sommige brouwers en bierstekers gebruikten ook eigen flessen of kruiken om bier in te bottelen maar omvangrijke emballageparken werden niet aangehouden. Neem bijvoorbeeld deze advertentie uit de ’s-Gravenhaagsche Courant van 2 februari 1824: “In de bierstekerij De Lindenboom, in het Lapstraatje of Bezemmarkt, in ’s-Gravenhage, is weder aangekomen Brusselsch Faro en Lambiek, alsmede beroemd Lage Zwaluws Bier, van 6 gulden tot ƒ 1,75 het kannetje. In proef van 50 tot 10 cents de kruik.” Wat deze advertentie duidelijk maakt is dat het bier vooral bij de kan werd verkocht en dat desgewenst ook proefmonsters van het bier op kruik konden worden bekomen. Of neem deze advertentie uit het Dagblad van ’s-Gravenhage van 6 oktober 1828: “Aan de bierstekerij De Drie Ringen, in de Vlamingstraat […] in ’s-Gravenhage, zijn te bekomen diverse soorten van bieren, Bruin of Prinsesse, uit de gerenomeerde [sic] Brouwerij van gemelde Drie Ringen, te Rotterdam, tot de volgende prijzen, als: ƒ 3.20, ƒ 2.60, ƒ 1.80 het kinnetje [sic], grootere quantiteit naar advenant, met bijbetaling voor 75 centen voor ¼ vat en ƒ 1 voor ½ dito, en à 6, 8, 10, 12½ en 15 centen de kruik.” In deze opsomming van prijzen worden eerst de prijzen per kannetje vermeld, vervolgens de prijzen per half en per kwart fust en pas als laatste de prijzen per kruik. Daaruit mag worden opgemaakt dat de verkoop van gebotteld bier nog niet zoveel om het lijf had.[1]
Rond het midden van de negentiende eeuw komt hierin verandering. Bierhandelaren beginnen steeds meer bier te bottelen en te verkopen in flessen en kruiken die zij zelf hebben aangekocht. Dat betekent dat bierhandelaren veel grotere emballageparken gaan aanhouden dan zij tot dan toe gewend waren. In het onderhouden (reinigen!) en op peil houden van deze emballageparken gaat veel tijd en moeite zitten. Een biersteker uit Utrecht die handelt in Brabantse bieren laat in een advertentie in de Utrechtsche Provinciale en Stadscourant van 7 juni 1848 weten dat bij bestelling van vijf kruiken of meer deze bestelling kosteloos aan huis wordt bezorgd en dat lege kruiken tegelijkertijd ook weer worden meegenomen. Die laatste toevoeging duidt erop dat flessen- en kruikenroof een groot probleem vormen. Veel bierhandelaren schrikken er niet voor terug om als de gelegenheid zich voordoet ook de emballage van hun concurrenten mee te nemen. De Zwolse bierhandelaren Jan Hermannus van Dijk en Albert Kiesbrink Jr. (1827-1872), tevens eigenaren van bierbrouwerij De Lelie, laten in 1855 hun stadgenoten weten “voortaan ’t bier ook op kruiken [te kunnen leveren] evenwel niet minder dan per anker”. Dat betekent dat de firma Van Dijk & Kiesbrink alleen bestellingen voor kruikenbier aanneemt met een minimale grootte van 35 liter, zijnde de inhoud van één anker. Omgerekend in kruiken, uitgaande van een gemiddelde inhoud van 37,5 à 40 cl, komt dat neer op 90 stuks. De meest gebruikelijke manier om bierkruiken te vervoeren is in grote manden, waar 30 of soms wel 50 stuks inpassen.
Voor zover bekend wordt in een advertentie in het Algemeen Handelsblad van 6 juni 1849 voor het eerst melding gemaakt van het woord bierbottelarij. Veelzeggend is dat in deze zelfde advertentie van een Amsterdamse bierbottelarij uitdrukkelijk vermeld wordt dat “voor de heele zoowel als de halve bottel bij levering 7 cents per stuk [wordt] berekend, doch bij het terugkomen daarvoor ook weder hetzelfde bedrag [wordt] uitgekeerd.” Voor de hele en halve flessen dient met andere woorden statiegeld (ook wel sta- of staangeld) te worden voldaan. Het heffen van statiegeld geschiedt om er zeker van te zijn dat de uitgezette flessen of kruiken ook weer retour komen en niet gratis worden meegegeven aan een andere bierhandelaar. In de tweede helft van de negentiende eeuw raken de woorden biersteker en bierstekerij geleidelijk aan in onbruik ten faveure van de woorden bierbottelaar en bierbottelarij. Dat duidt erop dat steeds minder bier bij de kan wordt verkocht. Van de verkoop van gebotteld bier gaat een marktverruimende werking uit. Vooral dure (import)bieren laten zich veel gemakkelijker per fles dan per (half of kwart) fust verkopen. Gebotteld bier is bovendien veel eenvoudiger te koelen dan fustbier of kannenbier. Ook niet onbelangrijk is dat gebotteld bier langer houdbaar is dan kannenbier en dat het risico op bederf, hoewel zeker niet afwezig, toch veel minder is dan bij bier dat enige tijd op fust wordt bewaard.
Kruikenbier
Van aanvang af is de stenen kruik voor bierbottelaars een aantrekkelijk alternatief voor de glazen fles. Stenen bierkruiken worden vervaardigd in bedrijven in het Duitse Westerwald, die zich ook bezighouden met het maken van jenever- en mineraalwaterkruiken. Blijkens een advertentie in het Algemeen Handelsblad van 18 april 1848 heeft ook een fabriek in Wageningen, eigendom van de heren Dirk Adriaan Sandbrink (1815-1893) en Pieter Plantenga (1815-1892), zich enige tijd bezig gehouden met het vervaardigen van stenen bierkruiken. Toch is de bulk van de op de Nederlandse markt verhandelde bierkruiken ongetwijfeld afkomstig geweest uit Duitsland. Vermoedelijk zijn deze steinzeugkrügen of steinzeugflaschen in aanschaf goedkoper geweest dan glazen flessen. De prijs is redelijk constant. In 1835 moet voor 100 stenen bierkruiken ƒ 5,25 worden betaald en in 1867 wordt voor dezelfde hoeveelheid een prijs gevraagd van ƒ 5,50.[2] Er bestaat ook een zeer levendige handel in tweedehands kruiken. Mogelijk worden ook lege jenever- en mineraalwaterkruiken door bierbottelaars opgekocht en hergebruikt als bierkruiken, ook al hebben deze kruiken een wat ander model dan bierkruiken. Bierkruiken worden over het algemeen gesloten met een kurk. Wat bij warm weer regelmatig voorkomt is dat kurken uit de kruik springen door nagisting van het bier.[3]
Het gesjouw met stenen kruiken moet geen pretje zijn geweest. Een lege kruik bier met een inhoud van 37,5 à 40 cl weegt namelijk ongeveer 985 gram, een volle bijna 1,4 kilo. In februari 1868 gebeurt er een bijna-ongeluk met zo’n zware bierkruik ten paleize van Prins Frederik, de broer van wijlen Koning Willem II. In het paleis van de prins aan het Korte Voorhout in Den Haag vindt een bal plaats. Een orkestje, gezeten op een balkon, speelt walsen. Onder het balkon zitten Prins Frederik (1797-1881), zijn echtgenote Prinses Louise van Pruisen (1808-1870) en enkele hoge gasten. Op zeker moment springt er een snaar van een viool. De violist grijpt naar zijn vioolkist om daar een nieuwe snaar uit te halen maar vergeet dat hij een kruik bier op zijn kist heeft gezet om daar zo nu en dan een slok uit te nemen. De bierkruik wordt omgestoten, rolt van het balkon en mist op een haar na Prinses Louise.[4]
Uit advertenties en prijscouranten van bierbottelaars blijkt dat veelal alleen de goedkoopste bieren uit het assortiment in stenen kruiken worden gebotteld. Zeeuwse bierbottelaars bijvoorbeeld gebruiken stenen kruiken met name voor het bottelen van bieren die afkomstig zijn uit Brabant. Deze bovengistende bieren hebben overwegend een laag stamwort- en alcoholgehalte. De duurdere ondergistende bieren met een hoger stamwort- en alcoholgehalte worden in flessen gebotteld.[5] Ook in Friesland lijkt dit patroon zich te hebben voorgedaan. De Dokkumer bierbottelaar Athanasius Jorritsma (1806-1895) en de Leeuwarder bierbottelaar Jean Diederik Menno Bardet (1830-1894) verkopen allebei zowel flessenbier als kruikenbier. Het enige bier dat door beiden in kruiken wordt gebotteld is het goedkope Hollandse Princessebier. Daarentegen worden voor importbieren uit Engeland en Beieren flessen gebruikt.[6] Ook in de in 1881 door H.D. Dielissen opgerichte bierbottelarij Villa Nova op de Heuvel in Tilburg worden alleen twee goedkope bieren – uit tarwe gebrouwen witbieren afkomstig uit dorpsbrouwerijen te Baarschot en Heusdenhout – in stenen kruiken gebotteld. Alle andere leverbare bieren worden in Villa Nova op fles gebotteld.[7]
Aan het eind van de negentiende eeuw verliezen de meeste bierbottelaars die gebruik maken van stenen kruiken als bij toverslag hun belangstelling voor deze verpakking. Waarschijnlijk raken stenen kruiken uit de gratie doordat glazen flessen in aanschaf goedkoper worden. Bij verschillende glasfabrieken in Nederland (en daarbuiten), doen halfautomatische blaasmachines hun intrede, die leiden tot een vertienvoudiging van de productiecapaciteit en sterk dalende flessenprijzen.[8] Toch zijn er tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw bierbottelaars geweest die – al dan niet op verzoek van caféhouders – stenen kruiken hebben gebruikt voor de botteling van bepaalde soorten bier. Stonden deze bottelaars echter voor de aanschaf van nieuwe emballage dan viel de keuze toch veelal op glazen flessen, die behalve goedkoper ook lichter in het vervoer waren.[9]
Bescheiden comeback
Opvallend is dat de stenen bierkruik in de jaren na de Eerste Wereldoorlog een kleine comeback maakt, zij het alleen in West-Brabant en Zeeland en met dien verstande dat het een net iets ander model bierkruik betreft dan de vroegere bierkruiken. Voor zover bekend hebben brouwerij Cambrinus (firma A.C. Buijs) uit Etten, brouwerij De Schenkkan (firma J.J. de Weert) uit Leur, brouwerij Het Bourgogne Kruis (J.G.A. van den Bemd / firma Gebrs. Van den Bemd) uit Oudenbosch, brouwerij Het Anker (firma E.J. van den Eijnden & Zoon) uit Oudenbosch en bierbottelarij Het Anker (firma Wed. Ch. van Gilse) uit Roosendaal allen deze nieuwe bierkruiken gebruikt.[10] De kruiken hebben een inhoud van 37,5 cl en zijn voorzien van een beugelsluiting en van eigendomsopschriften in preegdruk (‘diepstempels’). Blijkens advertenties uit 1939 verkoopt een andere brouwerij uit West-Brabant, Het Witte Anker (firma G.N. Nelemans) uit Zevenbergen, “Oud-Brabantsche bieren” gebotteld op halve literkruiken. Vermoedelijk zullen deze halve literkruiken er niet veel anders hebben uitgezien dan de beugelkruiken van 37,5 cl. Het kruikenbier van brouwerij Het Witte Anker vindt onder meer zijn weg naar de consument door tussenkomst van het Duivelandsch Koffiehuis N.V. te Zierikzee.[11]
Hoogstwaarschijnlijk eveneens geproduceerd door een West-Brabantse brouwerij is het kruikenbier waarvoor in 1939 door slijterij De Stadswijnkelder uit Kortgene (Noord-Beveland) wordt geadverteerd. Het betreft bier van het type Oud Bruin dat is gebotteld in kruiken van 4,4 liter inhoud en dat wordt aangeboden tegen de onwaarschijnlijk lage prijs van 15 cent per kruik.[12] Deze prijs doet vermoeden dat het een bier met een zeer laag stamwort- en alcoholgehalte is, dat bedoeld is om des zomers door landarbeiders te worden meegenomen naar de akker ter gezamenlijke consumptie tijdens rustpauzes. De kruiken in kwestie zijn vermoedelijk zogenaamde stopen geweest, stenen kruiken met een oor.
Waarom het kruikenbier gedurende het interbellum alleen in West-Brabant en Zeeland een wederopstanding heeft beleefd is niet duidelijk. Mogelijk hebben de kleine bovengistende brouwerijen uit West-Brabant gehoopt hun machtige ondergistende concurrenten uit Amsterdam, Rotterdam en Breda het hoofd te kunnen bieden door producten te maken die qua presentatie en voorkomen sterk appelleerden aan regionale biertradities. Door hun donkere bovengistende bieren te verpakken in stenen kruiken kozen deze West-Brabantse brouwerijen in elk geval een radicaal andere strategie dan Oost-Brabantse brouwerijen als De Oranjeboom (vanaf 1930 Dommelsche Bierbrouwerij) en De Kerkdijk (vanaf 1925 Bavaria), die beiden na de overschakeling op ondergisting juist een zo modern mogelijke productpresentatie ambieerden.[13]
De hiervoor reeds genoemde brouwerij Het Bourgogne Kruis uit Oudenbosch heeft als enige ook nog een poosje bier gebotteld in stenen kruikjes met een kroonkurksluiting. Deze kruikjes van Engelse of Schotse makelij hadden een inhoud van 28 cl (een halve pint) en een kroonkurksluiting. Vermoedelijk heeft brouwer Antonius Gerardus van den Bemd (1860-1931) de betreffende kruikjes vlak voor zijn overlijden aangeschaft. Enkele tientallen Nederlandse frisdrankfabrikanten – waaronder twee zonen van Van den Bemd – hebben soortgelijke kruikjes gebruikt voor het bottelen van limonadegazeuses. Ook de Grolsche Bierbrouwerij (toen nog De Klok geheten) was goed bekend met deze verpakking maar heeft er alleen gebruik van gemaakt voor de botteling en verkoop van limonadegazeuse.[14]
© Peter Zwaal, 2013
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen in: De Oude Flesch : glashistorisch tijdschrift 35 (2013) 132 (1e kwartaal) p.35-38. Een eerdere versie van dit artikel verscheen onder de titel: Enkele notities over (Brabants) kruikenbier. In: Kroniek der Brabantse brouwhistorie 4 (2012) p.52-57.
Noten
[1] Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 11 mei 1855
[2] Utrechtse Courant, 14 september 1835 en Middelburgsche Courant, 25 juni 1867
[3] De Sumatra Post, 20 april 1932
[4] Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 17 februari 1868
[5] Middelburgsche Courant, 28 mei 1873; Eric Hageman & Toon Franken, Hop en gerst veredeld : de geschiedenis van bier in en rond Middelburg : over bierbrouwerijen, bierhandel en biercultuur (Middelburg : Stichting Bier in Zeeland ; Zeeuws Archief, 2011) p.99-100
[6] Leeuwarder Courant, 28 augustus 1857, 23 juli 1858, 22 augustus 1862, 5 juni 1863, 20 mei 1864, 10 mei 1867
[7] Nieuwe Tilburgsche Courant, 1 januari 1882 en 2 augustus 1885
[8] Johan Soetens, In glas verpakt : European bottles, their history and production (Amsterdan : De Bataafsche Leeuw, 2001) p.397-401
[9] Delft : cultuurhistorisch bulletin Delft 1 (1998) 4 (oktober-december) p.12
[10] Kees van Kuilenburg, Oudenbosscher brouwer Jan van den Bemd was van alle markten thuis. BAV-Journaal 27 (2010) 1 (februari) p.32-33; Peter Zwaal, Amstel, het verhaal van ons bier : 1870-heden (Amsterdam : Bas Lubberhuizen, 2010) p.45
[11] Zierikzeesche Nieuwsbode, 8 april 1939 en 19 juni 1939
[12] Noord-Bevelands Nieuws- en Advertentieblad, 29 april 1939
[13] Antoon Swinkels & Peter Zwaal, Bavaria : biografie van een brouwerij en een familie uit Lieshout (Lieshout : Bavaria, 2008) p.154-204; Henk Hovens, Dommelsch Bier, ’n eeuwenoude traditie (Hechtel : Kabeljauws, 2004) p.67-69
[14] Nico Scheepmaker & Jan de Groen, Vakmanschap is meesterschap (Zwolle : Waanders, 1992), p.75