In de menselijke evolutiegeschiedenis heeft de natuur een oneindig veel belangrijker rol gespeeld dan de stad. De eerste nederzettingen zijn pas acht- tot tienduizend jaar geleden ontstaan en van een verstedelijkt landschap is pas sinds een paar honderd jaar sprake. De geschiedenis van de mensheid is voor meer dan 99% een geschiedenis van jagers en verzamelaars die in de natuur hun kostje bij elkaar scharrelden. Volgens de Amerikaanse bioloog Edward O. Wilson kunnen we ons niet zomaar aan die evolutiegeschiedenis ontworstelen. Volgens Wilson zijn alle mensen – verstokte stedelingen incluis – in hoge mate ‘biofiel’. De levende natuur oefent een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mensen uit. “We voelen ons ertoe aangetrokken als motten tot het licht”, beweert Wilson. Die aantrekkingskracht is niet alleen gelegen in het feit dat we voor onze fysieke en materiële behoeften (voedsel, kleding, werktuigen, bouwmaterialen, medicijnen, etc.) op de natuur zijn aangewezen. Volgens Wilson komt de natuur ook tegemoet aan onze kunstzinnige, emotionele, intellectuele en spirituele verlangens. Wilson noemt talrijke verschijnselen waaruit moet blijken dat we ten diepste verbonden zijn met de natuur. Een zeer tot de verbeelding sprekend voorbeeld is dat we onze woon- en werkomgeving opvrolijken met kamer- en kantoorplanten. Ook onze gehechtheid aan huisdieren is volgens Wilson een uiting van biofilie. En waarom worden we wel getroffen door de schoonheid van een herfstblad of een verlepte tulp maar staan we onverschillig tegenover een gebroken bierflesje of een roestige uitlaatpijp?
Kijkend naar het handjevol kindertekeningen dat van mij bewaard is gebleven – oma Jantje (Sjaan) Hoveling-Groenendijk (1909-2010) heeft ze tot haar dood zorgvuldig bewaard – was ik op 6-jarige leeftijd reeds gefascineerd door de natuur. Misschien dat al die televisieseries met dieren (Flipper, Skippy, Daktari) mijn natuurinteresse hebben aangewakkerd. Mijn grootste verjaardagwens was jarenlang een hondje, een wens die helaas nooit is vervuld omdat we te klein behuisd waren en wat moest je met zo’n dier tijdens de vakantie? Mijn dierenliefde heb ik op tropische vissen mogen uitleven. Na wat onbevredigende pogingen tot het opzetten van een ‘gezelschapsaquarium’ (met visjes uit alle werelddelen) schakelde ik over op een aquarium met louter Afrikaanse muilbroeders (Haplochromis bicolor), die voor zoveel nageslacht zorgden dat het al snel een probleem werd, vooral omdat Haplo’s nogal territoriaal zijn. Ik heb van ellende weleens wat muilbroedertjes door de wc heen gespoeld, al had ik ze natuurlijk veel liever teruggezet in “Darwin’s hofvijver”, waar ze oorspronkelijk vandaan kwamen. Ook vogels hadden mijn belangstelling. Een wilde vogel tam maken, was een soort droom van me. Ik herinner me ooit van een wasmand een soort vogelval te hebben vervaardigd. Geen vogel die erin trapte, gelukkig. Verder was ik lid van een jeugdnatuurclub en heb ik ongelofelijk veel plezier beleefd aan mijn tuintje op een schooltuincomplex aan de Enk in Rotterdam Vreewijk. Mijn eerste spreekbeurt op de lagere school ging over de Afrikaanse savanne, volgens sommige evolutiebiologen het landschapstype waar de gehele mensheid zich op een instinctief niveau mee verbonden voelt. Of de onderwerpskeuze voor mijn spreekbeurt ook instinctief tot stand is gekomen durf ik niet te beweren. Wel weet ik dat mijn belangrijkste inspiratiebron een Walt Disney-boekje was getiteld “Groot wild in Afrika”.
Maar laat ik vooral niet de indruk wekken dat de natuur mijn exclusieve of allesoverheersende belangstelling had. Gelukkig heeft mijn oma ook een tekening bewaard die daarvan getuigt: een lekker gewelddadige jongenstekening met veel bloed en doodslag.
© Peter Zwaal, 2014