Kannenbier

bierkannen zijaanzichtbierkannen bovenaanzichtBij de firma Wed. P. Schotsman (Hoorn) werd rond 1900 ook Amstel- kannenbier verkocht.

 

 

 

 

 

 

 

In de tweede helft van de negentiende eeuw neemt het bottelen van bier een steeds hogere vlucht. Gebotteld bier blijkt veel eenvoudiger te koelen en te pasteuriseren dan fustbier. Bovendien blijken met gebotteld bier nieuwe marktsegmenten te kunnen worden bereikt, zoals horecagelegenheden die niet over een fustbierinstallatie beschikken en welgestelde particulieren die in huiselijke kring wel af en toe bier willen drinken maar hiertoe niet meteen een heel vat in huis willen halen. Overigens is de bemoeienis van de brouwerijen met het bottelen van bier vooralsnog beperkt. Zeker de grote brouwerijen in het westen des lands laten het arbeidsintensieve bottelen van bier graag over aan kleine zelfstandigen. Hiertoe worden met deze zogenaamde bierbottelarijen agentuur- en alleenverkoopovereenkomsten gesloten. Voor het bottelen van bier gebruiken de bierbottelarijen vooral stenen kruiken en glazen flessen. Deze kruiken en flessen zijn eigendom van de bierbottelarij. Om er zeker van te zijn dat uitgezette kruiken en flessen ook weer ingeleverd worden, zijn deze verpakkingen veelal onderhevig aan een statiegeldvergoeding.Algemeen Handelsblad, 30-01-1898

Aan het eind van de negentiende eeuw duikt plotseling een nieuwe verpakking op waarin bier wordt gebotteld. Het betreft keramische kannen die luchtdicht kunnen worden afgesloten door middel van een klepbeugel en rubberen sluitring. Vanaf januari 1898 worden deze ivoorkleurige kannen met een inhoud van 1 liter door de uit Duitsland afkomstige ondernemer Friedrich Berthold Brettschneider (1866-19??) in Amsterdam in omloop gebracht.[1] Brettschneider opereert hiertoe onder de handelsnaam Kannenbier-Maatschappij. Na een aandelenemissie op 4 juli 1898 wordt de Kannenbier-Maatschappij op 12 oktober 1898 omgezet in een naamloze vennootschap, waarna ook een filiaal te Rotterdam wordt geopend.[2] Hoeveel geld met de aandelenemissie is opgehaald is niet bekend. Grootaandeelhouders van de N.V. Kannenbier-Maatschappij zijn blijkens het prospectus het effectenkantoor Rupe & Gouda (Amsterdam, 70 aandelen) en de Kannenbier-Versand Actien-Gesellschaft (Berlijn, 50 aandelen). Laatstgenoemd bedrijf bezit het patent op de keramische kannen. Tot de kleinere aandeelhouders behoren de twee directeuren van de N.V. Wester Suikerraffinaderij, Marinus Christiaan Petrus Barbe (1846-1918) en Christian Andreas Freitag (1851-1904). Beide laatstgenoemden vormen samen met de effectenhandelaar Jan Jacob Lodewijk van Hengel (1867-1941) van de firma Brevet & Co. (Den Haag) de raad van commissarissen van de N.V. Kannenbier-Maatschappij. Directeur Brettschneider zelf is goed voor 13 aandelen.[3]

etiket Amstel kannenbierDe kannen zijn van Duitse makelij (Villeroy & Boch A.G., Mettlach) maar worden aan de N.V. Kannenbier-Maatschappij geleverd door tussenkomst van de Kannenbier-Versand A.G., bij wie het intellectueel eigendom berust. Laatstgenoemd bedrijf gunt de N.V. Kannenbier-Maatschappij de exclusieve gebruiksrechten van de gepatenteerde kan voor zowel Nederland als de Nederlandse koloniën. Uit advertenties blijkt dat vanaf mei 1899 naast de literkannen tevens kannen in omloop worden gebracht met een inhoud van een halve liter.[4] In de aankoopprijs die de Kannenbier-Maatschappij voor de kannen moet betalen zit ongetwijfeld een patentvergoeding verdisconteerd. Van aanvang af wordt door directeur Brettschneider nauw samengewerkt met N.V. Beiersch-Bierbrouwerij De Amstel (Amsterdam). Hoewel de Kannenbier-Maatschappij ook diverse buitenlandse bieren inkoopt en afvult in de keramische kannen, is De Amstel veruit de belangrijkste bierleverancier van de Kannenbier-Maatschappij. Omgekeerd is ook de Kannenbier-Maatschappij van groot belang voor De Amstel. Uit een bewaard gebleven verkoopboek van de brouwerij blijkt dat de Kannenbier-Maatschappij in 1901 de grootste hoofdstedelijke bierafnemer is.[5]

Vermoedelijk zijn de afnemers van het kannenbier restauranthouders en deftige burgers die hun smetteloze tafellinnen niet wensen te bezoedelen met bierflessen die door Jan en alleman aan de mond zijn gezet en waarvan nooit helemaal zeker is dat ze wel goed gereinigd zijn. Eén van de horecagelegenheden waar het kannenbier wordt geschonken is de deftige uitspanning Lommerijk in de Rotterdamse buurgemeente Hillegersberg.[6] Welk statiegeldbedrag voor de kannen berekend wordt is helaas niet bekend maar het zal zeker hoger hebben gelegen dan dat voor beugelflessen van dezelfde inhoud. Volgens de Kannenbier-Maatschappij is het kannenbier goedkoper, smakelijker en langer houdbaar dan flessenbier. “Weg met de flesschen, daarvoor kannen in de plaats” laat directeur Brettschneider in advertenties weten.[7] Voor de claims dat het kannenbier smakelijker en langer houdbaar is worden echter geen bewijzen aangedragen. Dat het kannenbier goedkoper is dan flessenbier blijkt in elk geval aantoonbaar onjuist. De prijs van Amstel-kannenbier is namelijk exact gelijk aan die van de Amstel-flessenbieren.[8] Diverse bierbottelaars storen zich dan ook hevig aan de advertenties van de Kannenbier-Maatschappij en voelen zich genoodzaakt hiertegen te ageren.[9]Dit beeldmerk werd op 12 februari 1898 door Brettschneider ingeschreven in het merkenregister.

Erg succesvol is de Kannenbier-Maatschappij niet gedurende de eerste jaren van haar bestaan. Hoewel in het prospectus hoog van de toren is geblazen, is het bedrijfsmodel door Brettschneider onvoldoende uitgetest en ontwikkeld. In elk geval blijkt de exploitatie lastig rond te krijgen en is winst ver te zoeken. De afname van 100.000 kannen, waartoe de Kannenbier-Maatschappij zich jegens de Kannenbier-Versand A.G. heeft gecommitteerd, wordt bij lange na niet gehaald. Met de inschakeling van vertegenwoordigers en agenten buiten Amsterdam en Rotterdam hoopt het bedrijf toch nog aan de gewekte verwachtingen te kunnen voldoen. Slechts een beperkt aantal bierbottelaars elders in den lande (Den Haag, Utrecht, Leiden) blijkt echter bereid vertegenwoordiger (agent) te worden van de Kannenbier-Maatschappij.

Een zwaar teleurgestelde particulier, die bij de oprichting 10 aandelen heeft gekocht, begint daarop een rechtszaak tegen de Kannenbier-Maatschappij met het argument dat het prospectus van de N.V. misleidende informatie heeft bevat.[10] Oprichter-directeur Brettschneider wordt al in 1899 aan de kant geschoven en opgevolgd door Theodorus Willem Goddefroij (1856-1937).[11] In 1906 gaat het bedrijf failliet, al heeft daarna toch nog een doorstart plaats gevonden onder leiding van Goddefroij.[12] De ironie van het lot wil dat het bedrijf dat aanvankelijk “Weg met de flesschen” had geroepen, zich na faillissement en doorstart ontwikkelt tot een gewone flessenbierbottelarij. Afgaande op advertenties is nog tot 1922 op beperkte schaal gehandeld in Amstel-kannenbier.[13] Behalve in flessen- en kannenbier handelde het bedrijf ook in spuitwater en andere koolzuurhoudende alcoholvrije dranken.[14]

De Utrechtse kannenbierstrijd

kan met opschrift KRANS LAGER BIER UTRECHT (foto Chris de Ridder)Van nagenoeg alle kannen in particuliere collecties of die op internet te koop worden aangeboden valt onmogelijk na te gaan of deze eertijds Nederlands bier hebben bevat. De Kannenbier-Maatschappij (dan wel De Amstel) plakte namelijk papieren etiketten op de kannen en dat soort etiketten is helaas slecht bestand tegen de tand des tijds. Ik ken slechts één kan die met zekerheid wel Nederlands bier heeft bevat. Die kan is voorzien van het opschrift “Krans Lager Utrecht”, een opschrift dat in zwarte letters onder het glazuur is aangebracht en bijgevolg onuitwisbaar. Vast staat dat deze kan dus bedoeld is geweest voor lagerbier van de Utrechtse Bierbrouwerij en IJsfabriek De Krans, eigendom van de firma Schoenmakers & Van Dieren Bijvoet. Uit advertenties blijkt dat de kannen met Krans Lager zeker vijf jaar lang, van mei 1899 tot mei 1904, in omloop zijn gebracht. Evenwel niet door de firma Schoenmakers & Van Dieren Bijvoet zelf, zoals allicht kan worden verondersteld, maar door de Utrechtse bierbottelaar (en mineraalwaterfabrikant) Hendrikus Johannes van Zijl (1854-1907).[15] Laatstgenoemde had niets van doen met de Kannenbier-Maatschappij en was zeker niet de officiële vertegenwoordiger van dat bedrijf voor de stad en provincie Utrecht. Dat was namelijk een andere bierbottelarij (en mineraalwaterfabriek), te weten de firma D.L. de Leur. Dit bedrijf aan de Lijnmarkt was eigendom van Dirk Laurens de Leur (1843-1909) en diens zoon Dirk Johannes Jodocus Albert de Leur (1871-1946). Advertenties maken duidelijk dat zij in november 1898 met de verkoop van het kannenbier waren begonnen maar ook dat zij er na een jaar al weer mee ophielden.[16] De reden van deze kortdurende verbintenis lijkt gelegen te zijn in de concurrentie die werd ondervonden van andere soorten kannenbier, in het bijzonder dat van De Krans.

In een poging die concurrentie de pas af te snijden liet firma De Leur in advertenties weten dat het echte kannenbier alleen in “gepatenteerde koelkannen” werd verkocht (dus met een Duits Reichspatentnummer op het deksel) “vervaardigd van Mettlacher steen” (dus gemaakt door Villeroy & Boch ) en voorzien van etiketten en waarmerken van de Kannenbier-Maatschappij.[17] De kannen die door concurrent Van Zijl werden verkocht leken weliswaar sprekend op die van Villeroy & Boch maar waren toch net wat anders van vorm en ontbeerden een patentnummer. Een argument dat door vader en zoon De Leur merkwaardig genoeg niet naar voren werd gebracht was dat hun kannenbier afkomstig was van De Amstel en dat het kannenbier van Van Zijl gebrouwen was door De Krans. Kennelijk was dit een niet ter zake doend argument of werd gemeend dat het publiek geen verschil in smaak zou percipiëren. Verschil in prijs was er daarentegen wel, want door de komst van het Krans Lager van H.J. van Zijl zagen vader en zoon De Leur zich gedwongen de prijs van hun kannenbier met 2,5 tot 3 cent te verlagen.[18] Dat was voor die tijd een flinke prijsverlaging, en vermoedelijk een prijsverlaging die geheel ten koste is gegaan van de marge van firma De Leur. Tot overmaat van ramp kwam in de zomer van 1899 ook nog de Utrechtse bierhandelaar Pieter Mesch (1847-1911) met kannenbier op de markt. Kennelijk moest ook hij mee in de vraag naar deze nieuwe verpakking.[19] Afgaande op afbeeldingen in advertenties waren de bierkannen die Mesch in omloop bracht, anders dan die van Van Zijl, wel degelijk afkomstig uit de fabriek van Villeroy & Boch. Daarmee verviel de exclusiviteit waar de Kannenbier-Maatschappij aanspraak op meende te kunnen maken. Voor vader en zoon De Leur was daarmee de maat vol.  Eind oktober 1899 beëindigden zij hun samenwerking met de Kannenbier-Maatschappij. Oprichter-directeur Brettschneider is daar dan al aan de kant geschoven en opgevolgd door Goddefroij. Deze verzoekt vader en zoon De Leur om alle nog bij wederverkopers en particulieren uitstaande kannen van Villeroy & Boch zo spoedig mogelijk te retourneren aan de Kannenbier-Maatschappij. Goddefroij is duidelijk bezorgd dat firma De Leur kannen zal achterhouden om deze te gebruiken voor het afvullen van ander bier. Mogelijk hebben vader en zoon De Leur die verleiding niet weerstaan want in november 1899 adverteren zij in een plaatselijk dagblad voor diverse soorten bier van brouwerij De Drie Hoefijzers uit Breda “verkrijgbaar op fusten, flesschen en kannen”.[20]

 

© Peter Zwaal, 2012, 2015, 2019, 2021, 2024
Dit artikel is voortgevloeid uit een lezing voor de Vereniging Oude Flesch (Woerden, 8 januari 2012) getiteld Over bierbottelen en bierbottelarijen in Nederland 1850-1950. Ik dank Chris de Ridder voor zijn foto van de kan van brouwerij De Krans uit Utrecht en zijn commentaar op eerdere versies van dit artikel.

[1] Uit het vreemdelingenregister van de gemeente Amsterdam blijkt dat Brettschneider geboren is in Krappitz in Opper-Silezië (thans Krapkowice in Polen) en dat hij in augustus 1896 vanuit Breslau (thans Wrocław in Polen) naar Amsterdam is gekomen in gezelschap van zijn echtgenote Clara Anna Augusta Ludovica Wieseler (Hamm, 1869).
[2] Algemeen Handelsblad, 19 december 1897, 31 december 1897 en 29 juni 1898. De aandelenemissie wordt verzorgd door de effectenkantoren Rupe & Gouda en Brevet & Co.
[3] Nederlandsche Staatscourant, 31 oktober 1898 (no. 254), bijlage naamloze vennootschappen (no. 440)
[4] Rotterdamsch Nieuwsblad, 8 mei 1899
[5] Stichting Heineken Collection (Amsterdam): verkoopboek N.V. Beiersch-Bierbrouwerij De Amstel, debiteuren Amsterdam 1901. De N.V. Kannenbier-Maatschappij neemt in 1901 voor een bedrag van ƒ 40.565 bier af van de brouwerij. De op één na grootste hoofdstedelijk afnemer van De Amstel is horeca-ondernemer Georg Leonhard Schiller (1854-1907), door wiens etablissementen aan het Damrak en Rembrandtplein in 1901 voor een bedrag van ƒ 35.985 aan Amstel-bieren vloeit. Nummer drie is Krasnapolsky dat in 1901 voor ƒ 23.116 Amstel-bieren inkoopt.
[6] Rotterdamsch Nieuwsblad, 1 juni 1899
[7] Algemeen Handelsblad, 13 februari 1898
[8] Zie de advertentie van de Amsterdamse bierbottelaar A.P. Scheltema: De Tijd, 4 juni 1899
[9] Rotterdamsch Nieuwsblad, 25 en 28 juni 1898
[10] Weekblad van het Recht 65 (1903) 7979 (25 november) p.1-4; Lars van de Braak, Van Kannenbier tot Coop : een overzicht van prospectusaansprakelijkheid. In: LT : verzamelde ‘Groninger’ opstellen aangeboden aan Vino Timmerman ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar handelsrecht en ondernemingsrecht aan de RUG (Deventer : Kluwer, 2003) p.15-26, in het bijzonder p.16-18. De misleidende informatie bestond onder andere uit het feit dat het prospectus repte van filialen in Rotterdam, Den Haag en Scheveningen die nog helemaal niet bestonden. Evenmin kon de Kannenbier-Maatschappij beschikken over de exclusieve gebruiksrechten van de gepatenteerde kan voor België. Voorts zou grootaandeelhouder Kannenbier-Versand A.G. haar aandelen bij het verschijnen van het prospectus feitelijk al hebben overgedaan aan de heren Freitag en Barbe.
[11] Algemeen Handelsblad, 24 januari 1899. Brettschneider begint na zijn ontslag een nieuwe bierbottelarij in de Albert Cuypstraat onder de naam Bierhandel-Maatschappij Amsterdam (mei 1900). Dit bedrijf eindigt echter al na anderhalf jaar in een faillissement. Als Brettschneider failliet verklaard wordt is hij echter al vertrokken naar Berlijn. Weekblad voor de administratie der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen 30 (1902) 1541 (11 januari) p.2
[12] Het Nieuws van den Dag, 10 november 1906, 1 december 1906, 9 januari 1907 en 3 april 1907. Het bedrijf is na deze doorstart gevestigd op het adres Prinseneiland 95-97.
[13] Algemeen Handelsblad, 13 december 1921
[14] Martin Vedder (Deventer) stuurde mij een foto van een witglazen sifonfles voor spuitwater met een gezandstraald etiket dat naam en adres van de Kannenbier-Maatschappij vermeldt.
[15] Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 30 mei 1899 en 5 mei 1904
[16] Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 25 november 1898 en 4 november 1899
[17] Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 29 juli 1899
[18] Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 5 juni 1899
[19] Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 27 juli 1899
[20] Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 12 november 1899