Is er leven na Freddie?

Mercury and me (omslag)Fool's paradise (Gwyddan) 1995 [omslagontwerp]

Wat is erger: een larmoyant relaas van de miskende weduwnaar van de in 1991 overle­den zanger Freddie Mercury of de spiri­tuele dialoog van een maanziek Nederlands bijstands­moedertje met Freddies geest?

Tuinman

Drie maanden na het overlijden van Freddie Mercury werd zijn weduwnaar Jim Hutton de toegang ontzegd tot de kapitale villa in Londen waar hij en Freddie vanaf 1985 hadden gewoond. Hoewel Freddie het huis had nagelaten aan zijn zaakwaarneem­ster Mary Austin, was het zijn uitdrukkelijke wens dat J. in dit gezamen­lijke lief­desnestje zou mogen blijven wonen. Helaas had de overle­dene ‘verge­ten’ dit in zijn wilsbeschikking vast te leggen en toonde Mary Austin geen enkele schroom het vruch­tgebruik voor zichzelf op te eisen. Behalve het verlies van Freddie én het huis, krijgt J. ook nog eens de scheiding te verwerken van een stuk of zes poezekindjes, door hem en Fred­die gezamenlijk opgevoed. Alsof het allemaal nog niet erg genoeg is, blijkt J. bovendien seropositief te zijn. Redenen genoeg dus om een ghostwriter een huilerig en druile­rig boek te laten schrijven dat recht doet aan de waarheid.

Wat weet J., een voormalig hotelkapper en verkoper van haar­stuk­jes, ons over de laatste zes jaar van Freddies leven te vertellen? Dat Mister Mercury van Burt Reynolds-achtige mannen hield (“He liked his men big and strong, as long as they were softies at heart”), dat Freddie in bed zowel actief als pas­sief was (“It depended on the time of month”) en dat de con­dooms pas op het nachtkastje verschenen nadat in het voorjaar van 1987 bij Freddie de ziekte aids was vastge­steld. Dat Freddie niet vies was van wodka, kaviaar en cocaïne maar dat zijn ware passie winke­len was (“Shop till you drop”). En vooral dat Freddie héél, héél veel van hem hield, en hem overlaadde met dure cadeaus.

Hoewel J. de lezer wil doen laten geloven dat zijn relatie met Freddie zeer harmonieus was, worden er net te veel hooglopende ruzies opgerakeld om die boodschap geloofwaardig te laten zijn. De indruk blijft hangen van een door allerlei omstandig­heden zéér problematische relatie. Freddies sterallu­res en promiscuïteit, de intriges van aller­lei onduidelijke regel­neven en regelnich­ten in Freddies hofhouding én Fred­dies weiger­achtigheid om tegenover zijn ouders van zijn liefde voor J. te getuigen (“He’s my garde­ner”), hebben het de brave hotelkapper in elk geval niet gemakkelijk ge­maakt. Sle­chts uit een incidente­le opmerking kan worden opge­maakt dat J., terug­kijkend op zijn jaren met Freddie, zelf ook zijn twijfels kent: “I think we both shared a fear of the same thing – loneliness.” Aan het eind van ‘Mercury and me’ verhaalt J. hoe hij gepro­beerd heeft in zijn dromen het contact met Freddie te herstel­len. Helaas openbaart Freddie zich alleen in flitsen en laat geen boodschappen van enige betekenis achter.

Binnenwereldje

Snel over daarom naar het tweede boek, waarin Freddies geest zich heel wat mededeelzamer toont. Fool’s paradise is ge­schreven door een elfen­meis­je dat luistert naar de naam Gwyd­dan. In de eerste hoofd­stukken van dit boek gunt G. ons een blik in haar eigen binnenwe­reld­je, een spelonk­achtige ruimte waar het borrelt en pruttelt in allerlei vreem­de pot­jes: antroposo­fie, rebirthingthe­rapie, beschermengelen, Kelti­sche sagen en Graal-legen­den. Uitge­breid be­schrijft G. hoe bij haar op jeugdige leef­tijd reeds “van binnen alles omhoogwel­de” en hoe zij “van binnen heel andere dingen leek te ervaren” dan de mensen om haar heen. Terwijl haar binnenwereld “zat te wrikken om omhoog te komen” vond zij in de grote boze buitenwereld nergens begrip. Dat een meisje dat zo gefixeerd is op haar binnenwereld zich opzet­telijk laat bezwangeren, mag niet echt verba­zen. De gevolgen laten zich even­eens raden: “Ik voelde dat ik geleidelijk meer naar binnen keerde. […] Ik stemde me, zelfs onbewust af op wat er bin­nenin me gebeurde, daar ging mijn energie automa­tisch naar toe.” Ook na haar zwanger­schap blijft zij echter “de weg naar binnen afleggen”. Langza­merhand komt G. erachter dat die ‘binnenweg’ naar ‘boven’ leidt, via een ‘brug’ en een soort ‘deur’, die uitein­delijk wordt ontsloten door een vrouw in een blauwe jurk met lang donker haar, die niet Yomanda maar de halfzuster van de legen­darisch koning Arthur blijkt te zijn. Als G. zich reali­seert dat deze Morgan Le Fay zijzelf is, maar dan in een vorig leven, koken alle potjes in haar binnenwe­reldje tegelijk over en komt zij hopeloos overhoop te liggen met haar hormo­nale huishouding.

Ondertussen zijn we dan al gevorderd tot pagina 50 en hebben we over Freddie nog geen woord gelezen. Hoe G. met Freddies geest in contact komt zal ik dan ook maar niet uit de doeken doen. Feit is dat die twee vanaf pagina 65 honderd­uit babbe­len, waarbij vooral opvalt hoe aanmatigend G. zich tijdens deze gesprekken gedraagt. Zo weet zij Freddie haar­fijn uit te leggen hoe zijn aardse en geestelij­ke bestaan met elkaar zijn verknoopt. Je zou toch ver­wach­ten dat iemand van gene zijde daar heel wat meer verstand van heeft dan een Veluws huppel­kutje met een druïden­complex. Maar nee hoor, als het op uitleg en duiding aankomt staat Freddie met zijn mond vol tanden – en dat waren er nogal wat. Eerlijk gezegd is Freddie een sukkel, die zelfs ak­koord lijkt te gaan met G.’s visie dat hij opzet­telijk voor de ziekte aids heeft gekozen. Afijn, uiteindelijk weet G. uit te vogelen dat Fred­die bij leven en welzijn weer een reïncarnatie was van Frédé­ric Chopin, die in een leven daarvóór weer de geheime liefde was van Morgan le Fay, die nu dus gereïncar­neerd is in G. zelve. De geliefden hebben elkaar hervonden! Doe geen moeite het te snappen maar aanvaard het. Of zoals G. ons adviseert: “Toets de waarheid aan je eigen gevoelens.” Dat er in zo’n transcendente lief­desgeschiedenis geen plaats is voor geliefden van vlees en bloed (de man die G. heeft bezwangerd of de man die naar eigen zeggen “like man and wife” met Fred­die samenleefde) spreekt voor zich.

Wat is erger: het geweeklaag van J. of het gewichel van G.? Het laatste, absoluut het laatste. Laat niemand zich echter verplicht voelen tot de lectuur van Mercury and me.

© Peter Zwaal, 1995

Jim Hutton with Tim Wapshott, Mercury and me (London : Blooms­bury, 1994) XII + 211 p., ISBN 0-7475-1922-6 : £ 14.99. Nederlandse vertaling van Wibrich de Boer [et al.]: Mijn leven met Mercury (‘s-Gravenhage : Bzztôh, 1994) 223 p., ISBN 90-5501-145-2 : ƒ 14,95
Gwyddan, Fool’s paradise : een levendig contact met de over­le­den Fred­die Mercury (Utrecht/Antwerpen : Kosmos-Z&K, 1995) 175 p., ISBN 90-215-2523-2 : ƒ 24,90

Eerder verschenen in Homologie 17 (1995) 4 (juli/augus­tus) p.45-46