Wat is erger: een larmoyant relaas van de miskende weduwnaar van de in 1991 overleden zanger Freddie Mercury of de spirituele dialoog van een maanziek Nederlands bijstandsmoedertje met Freddies geest?
Tuinman
Drie maanden na het overlijden van Freddie Mercury werd zijn weduwnaar Jim Hutton de toegang ontzegd tot de kapitale villa in Londen waar hij en Freddie vanaf 1985 hadden gewoond. Hoewel Freddie het huis had nagelaten aan zijn zaakwaarneemster Mary Austin, was het zijn uitdrukkelijke wens dat J. in dit gezamenlijke liefdesnestje zou mogen blijven wonen. Helaas had de overledene ‘vergeten’ dit in zijn wilsbeschikking vast te leggen en toonde Mary Austin geen enkele schroom het vruchtgebruik voor zichzelf op te eisen. Behalve het verlies van Freddie én het huis, krijgt J. ook nog eens de scheiding te verwerken van een stuk of zes poezekindjes, door hem en Freddie gezamenlijk opgevoed. Alsof het allemaal nog niet erg genoeg is, blijkt J. bovendien seropositief te zijn. Redenen genoeg dus om een ghostwriter een huilerig en druilerig boek te laten schrijven dat recht doet aan de waarheid.
Wat weet J., een voormalig hotelkapper en verkoper van haarstukjes, ons over de laatste zes jaar van Freddies leven te vertellen? Dat Mister Mercury van Burt Reynolds-achtige mannen hield (“He liked his men big and strong, as long as they were softies at heart”), dat Freddie in bed zowel actief als passief was (“It depended on the time of month”) en dat de condooms pas op het nachtkastje verschenen nadat in het voorjaar van 1987 bij Freddie de ziekte aids was vastgesteld. Dat Freddie niet vies was van wodka, kaviaar en cocaïne maar dat zijn ware passie winkelen was (“Shop till you drop”). En vooral dat Freddie héél, héél veel van hem hield, en hem overlaadde met dure cadeaus.
Hoewel J. de lezer wil doen laten geloven dat zijn relatie met Freddie zeer harmonieus was, worden er net te veel hooglopende ruzies opgerakeld om die boodschap geloofwaardig te laten zijn. De indruk blijft hangen van een door allerlei omstandigheden zéér problematische relatie. Freddies sterallures en promiscuïteit, de intriges van allerlei onduidelijke regelneven en regelnichten in Freddies hofhouding én Freddies weigerachtigheid om tegenover zijn ouders van zijn liefde voor J. te getuigen (“He’s my gardener”), hebben het de brave hotelkapper in elk geval niet gemakkelijk gemaakt. Slechts uit een incidentele opmerking kan worden opgemaakt dat J., terugkijkend op zijn jaren met Freddie, zelf ook zijn twijfels kent: “I think we both shared a fear of the same thing – loneliness.” Aan het eind van ‘Mercury and me’ verhaalt J. hoe hij geprobeerd heeft in zijn dromen het contact met Freddie te herstellen. Helaas openbaart Freddie zich alleen in flitsen en laat geen boodschappen van enige betekenis achter.
Binnenwereldje
Snel over daarom naar het tweede boek, waarin Freddies geest zich heel wat mededeelzamer toont. Fool’s paradise is geschreven door een elfenmeisje dat luistert naar de naam Gwyddan. In de eerste hoofdstukken van dit boek gunt G. ons een blik in haar eigen binnenwereldje, een spelonkachtige ruimte waar het borrelt en pruttelt in allerlei vreemde potjes: antroposofie, rebirthingtherapie, beschermengelen, Keltische sagen en Graal-legenden. Uitgebreid beschrijft G. hoe bij haar op jeugdige leeftijd reeds “van binnen alles omhoogwelde” en hoe zij “van binnen heel andere dingen leek te ervaren” dan de mensen om haar heen. Terwijl haar binnenwereld “zat te wrikken om omhoog te komen” vond zij in de grote boze buitenwereld nergens begrip. Dat een meisje dat zo gefixeerd is op haar binnenwereld zich opzettelijk laat bezwangeren, mag niet echt verbazen. De gevolgen laten zich eveneens raden: “Ik voelde dat ik geleidelijk meer naar binnen keerde. […] Ik stemde me, zelfs onbewust af op wat er binnenin me gebeurde, daar ging mijn energie automatisch naar toe.” Ook na haar zwangerschap blijft zij echter “de weg naar binnen afleggen”. Langzamerhand komt G. erachter dat die ‘binnenweg’ naar ‘boven’ leidt, via een ‘brug’ en een soort ‘deur’, die uiteindelijk wordt ontsloten door een vrouw in een blauwe jurk met lang donker haar, die niet Yomanda maar de halfzuster van de legendarisch koning Arthur blijkt te zijn. Als G. zich realiseert dat deze Morgan Le Fay zijzelf is, maar dan in een vorig leven, koken alle potjes in haar binnenwereldje tegelijk over en komt zij hopeloos overhoop te liggen met haar hormonale huishouding.
Ondertussen zijn we dan al gevorderd tot pagina 50 en hebben we over Freddie nog geen woord gelezen. Hoe G. met Freddies geest in contact komt zal ik dan ook maar niet uit de doeken doen. Feit is dat die twee vanaf pagina 65 honderduit babbelen, waarbij vooral opvalt hoe aanmatigend G. zich tijdens deze gesprekken gedraagt. Zo weet zij Freddie haarfijn uit te leggen hoe zijn aardse en geestelijke bestaan met elkaar zijn verknoopt. Je zou toch verwachten dat iemand van gene zijde daar heel wat meer verstand van heeft dan een Veluws huppelkutje met een druïdencomplex. Maar nee hoor, als het op uitleg en duiding aankomt staat Freddie met zijn mond vol tanden – en dat waren er nogal wat. Eerlijk gezegd is Freddie een sukkel, die zelfs akkoord lijkt te gaan met G.’s visie dat hij opzettelijk voor de ziekte aids heeft gekozen. Afijn, uiteindelijk weet G. uit te vogelen dat Freddie bij leven en welzijn weer een reïncarnatie was van Frédéric Chopin, die in een leven daarvóór weer de geheime liefde was van Morgan le Fay, die nu dus gereïncarneerd is in G. zelve. De geliefden hebben elkaar hervonden! Doe geen moeite het te snappen maar aanvaard het. Of zoals G. ons adviseert: “Toets de waarheid aan je eigen gevoelens.” Dat er in zo’n transcendente liefdesgeschiedenis geen plaats is voor geliefden van vlees en bloed (de man die G. heeft bezwangerd of de man die naar eigen zeggen “like man and wife” met Freddie samenleefde) spreekt voor zich.
Wat is erger: het geweeklaag van J. of het gewichel van G.? Het laatste, absoluut het laatste. Laat niemand zich echter verplicht voelen tot de lectuur van Mercury and me.
© Peter Zwaal, 1995
Jim Hutton with Tim Wapshott, Mercury and me (London : Bloomsbury, 1994) XII + 211 p., ISBN 0-7475-1922-6 : £ 14.99. Nederlandse vertaling van Wibrich de Boer [et al.]: Mijn leven met Mercury (‘s-Gravenhage : Bzztôh, 1994) 223 p., ISBN 90-5501-145-2 : ƒ 14,95
Gwyddan, Fool’s paradise : een levendig contact met de overleden Freddie Mercury (Utrecht/Antwerpen : Kosmos-Z&K, 1995) 175 p., ISBN 90-215-2523-2 : ƒ 24,90
Eerder verschenen in Homologie 17 (1995) 4 (juli/augustus) p.45-46