In het Koninkrijk der Tamsma’s

Geef die mok eens door, Jet (Heere Heeresma) 1979 (omslagfoto Steye Raviez)Als middelbare scholier was ik gek op de boeken van Heere Heeresma. Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp (1972) stond op mijn literatuurlijst en was zodoende één van de eerste boeken waarvan ik een leesverslag (‘uittreksel’) maakte. Helaas heeft mijn lieve moeder dat en al mijn andere leesverslagen uit die jaren weggekieperd nadat ik in 1980, op mijn negentiende, het ouderlijk huis verliet om op kamers te gaan wonen. Kleinbehuisd als mijn ouders waren was het een opluchting als er nutteloze dingen konden worden weggedaan. Vooral aan “papiertroep” had mijn moeder een hekel. De paarse multomap met mijn getypte uittreksels – ik zie het ding nog voor me – zal wel als zodanig zijn aangemerkt. Behalve Han de Wit heb ik van Heeresma in mijn tienerjaren ook Geef die mok eens door, Jet! (1968), Langs berg en dal klinkt hoorngeschal… (1972) en Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming (1973) gelezen.

Jan de Bruin (1941-1993), mijn voortreffelijke leraar Nederlands aan de Christelijke Scholengemeenschap Johannes Calvijn (Rotterdam), die nauwgezet in het oog hield welke boeken zijn leerlingen uit de schoolbibliotheek leenden en dus ook mijn favorieten kende, heeft mij als 17-jarige eens voor straf een opstel van twee kantjes laten schrijven waarin ik me diende uit spreken over mijn ultieme leesvoorkeur: Heere Heeresma of Gerard Reve. Die straf was een gevolg van het feit dat ik bij de lessen Nederlands helemaal op de achterste rij zat in de lessenaars die diagonaal het verst van Jan de Bruin verwijderd waren. Naast mij zat Roelof M., van wie dikwijls veel onrust uitging en die als hij zijn kans schoon zag graag een beetje stennis trapte. Zo ook die dag bij Jan de Bruin die in opperste concentratie een betoog hield, dat waarschijnlijk net wat te zweverig of bevlogen was voor sommige van mijn klasgenoten. Het staat me bij dat Roelof inbrak op dat betoog met een grap en dat ik als eerste daarom moest lachen. Klein van postuur als De Bruin was kon hij al die opgeschoten tieners nauwelijks overzien en reageerde hij dus vooral op gehoor. Aangezien de onrust die zijn concentratie verstoorde afkomstig was uit de verste hoek van het klaslokaal werden Roelof en ik beiden bestraft. Het opstel dat De Bruin mij liet schrijven heb ik behoorlijk serieus genomen. Met wat kinderlijke argumenten en in een wijdlopig handschrift had ik natuurlijk in een vloek en een zucht twee kantjes kunnen volpennen. Dat was echter beneden mijn waardigheid. Ik had die straf naar mijn gevoel niet verdiend en dus wilde ik De Bruin tonen dat hij mij niet klein kon krijgen. Het strafopstel werd een uitdaging waar ik eens goed voor ben gaan zitten.

Wat de inhoud en strekking van dat opstel betreft kan ik me alleen nog herinneren dat ik Heeresma’s vlotte satires op het brave burgermansbestaan per saldo hoger aansloeg dan de meer uitgesponnen en archaïsch verwoorde droefgeestigheid van Reve. Ai, ai, ai! Wat een staaltje waan van de dag. Reve ben ik nadien als lezer altijd trouw gebleven en hij is ook één van de weinige schrijvers die ik tot op de dag van vandaag – selectief – herlees. De liefde voor Heeresma is echter na mijn middelbare schooljaren razendsnel bekoeld. De opgelegde leukigheid en het van dik hout zaagt men planken begonnen me tegen te staan. Wat me eveneens irriteerde was dat vaak wel duidelijk was waar Heeresma zijn verhaal naar toe dirigeerde. Kees Fens heeft daarover opgemerkt: “Ik ben altijd bereid van mijn stoel te vallen van het lachen, maar ze moeten die stoel niet alvast onder je wegtrappen om het effect te bereiken.”[1] Natuurlijk doe ik Heeresma groot onrecht door hem hier te reduceren tot platte humorist. Tot mijn schande heb ik bijvoorbeeld nooit Een jongen uit Plan Zuid (2005) gelezen, terwijl ik uit alle lovende recensies toch begrepen heb dat die autobiografische jeugdherinneringen door Heeresma in een heel ander stijlregister zijn geschreven. Ik was echter afgehaakt en ik zal zeker niet de enige zijn geweest. De late Heeresma was zijn vroegere lezerspubliek al grotendeels kwijt.

Onlangs kwam ik in een kringloopwinkel een paar vroege titels van Heeresma tegen, kocht ze in een opwelling en besloot tot herlezing van Geef die mok eens door, Jet! Voor wie het boek nooit las: Geef die mok etc. zou je het best kunnen omschrijven als een Nederlandse road novel die zich afspeelt in een grotendeels fictief maar heel herkenbaar noorden des lands. Dat zompige landsdeel wordt bevolkt door achterlijke boerenkaffers, achterdochtige winkelnerenden en schraapzuchtige horeca-exploitanten die zonder uitzondering luisteren naar de naam Tamsma – nomen est omen. Het intens treurigstemmende landschap, dat uitsluitend uitnodigt tot fierljeppen, wordt doorkruist door een handelsreiziger in een Daf. Deze naamloze hoofdpersoon weet van zichzelf dat hij een “hopeloos overbodige jongen” is, dat hij een wurgend saai bestaan leidt en dat zijn handel zo goed als stil staat. Alleen dankzij allerlei trucs en overvaltactieken slaagt hij er in zo nu en dan een ordertje te boeken. Aan het eind van hoofdstuk 1 krijgt deze karakterloze lamzak gezelschap van een vroegere kompaan genaamd Bodde. Deze volstrekt immorele, vunzige en abjecte uitvreter weet de handelsreiziger subiet te bevrijden uit zijn “duffe, noodlottige verveling” maar berooft hem ook deskundig van al zijn geld en bezittingen, waaronder de Daf. Gelukkig is daar nog echtgenote Jet die haar in enkele dagen naar de gallemiezen geholpen man aan het eind van de roman toch weer in genade aanneemt. De lezer slaat het boek dicht in het besef dat nu de hoofdpersoon weer verenigd is met zijn benige, brildragende en naar garnalen stinkende echtgenote, hij waarschijnlijk voorgoed is toegetreden tot de rijen der Tamsma’s.

Beviel de hernieuwde kennismaking met het boek? Ja en nee. Mijn hiervoor reeds gemelde irritaties tegen de vroege Heeresma zijn recht overeind blijven staan. Het is allemaal veel te vet aangezet, de plotafwikkeling is niet erg verrassend en de romanpersonages zijn welbeschouwd van bordkarton. Geen mens onstijgt zichzelf, niemand slaagt erin zijn ware aard te verloochenen en die ware aard is hoe dan ook niet fraai. Wie niet tot de burgerlijke klootzakken van deze wereld behoort (de Tamsma’s) is een natural born asshole (Bodde). Daartegenover staat dat Geef die mok etc. veel vaart heeft – alleen het enigszins mysterieuze hoofdstuk gewijd aan een noordelijk fierljepevenement houdt de boel een beetje op – en dat de roman leest als een trein. Een verrassende bonus vond ik de authentieke jaren zestig sfeer waarvan het boek doortrokken is. Dat begint al met allerlei eigentijdse uitdrukkingen (peaceful, hollekidee, telegeniek) en de fonetische spelling (aksepteren, klakson, kontoeren). Maar die jaren zestig sfeer zit ook in allerlei veelzeggende details. Zo brengt de hoofdpersoon in hoofdstuk 6 met allesbehalve eerzame bedoelingen een bezoekje aan zijn oom en tante. Die onthalen hun neef op een sigaar en een glas fel gekleurde limonadegazeuse, waarbij tante de glazen fles met koolzuurhoudende frisdrank eerst flink schudt vanwege “de vruchtenzwaarte [die] altijd naar de bodem [zakt]”. Sigaren en limonadegazeuse, dat waren in 1968 nog gangbare traktaties. Vijftig jaar later is het volstrekt ondenkbaar dat je gasten een sigaar aanbiedt. En limonadegazeuses in glazen flessen vind je ook nergens meer. Dat is mede het gevolg van de geruchtmakende Exota-affaire (1971), die draaide om limonadegazeuseflessen die zogenaamd spontaan explodeerden. In werkelijkheid ontploften die flessen dikwijls ook door onzorgvuldig gedrag van consumenten – zoals schudden met een volle fles die in de volle zon had gestaan.[2] In Geef die mok etc. loopt het goed af met die geschudde fles. Ik kan me echter voorstellen dat Heeresma enkele jaren na het verschijnen van zijn roman, toen de Exota-affaire begon te spelen, in stilte heeft gedacht “Misschien had ik die fles toch moeten laten ontploffen”.

De daf van mijn vader (Thomas Vaessens) 2018J. Kessels the novel (P.F. Thomése) 2009Evenzo zorgt ook de Daf waarmee de hoofdpersoon zijn klanten bezoekt voor een schok der herkenning. Recentelijk heeft Thomas Vaessens (1967), hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, een culturele geschiedenis van naoorlogs Nederland geschreven aan de hand van de hand van de Daf (1958-1976), de enige Nederlandse personenauto die in grote aantallen is geproduceerd. Voor Vaessens staat het Dafje – want zo werd de auto veelal minzaam aangeduid – symbool voor de “verbeeldingsloze gezapigheid” van de generatie die in de jaren vijftig en begin jaren zestig volwassen werd. Deze generatie profiteerde weliswaar volop van de toenemende welvaart en vrije tijd maar was in cultureel opzicht nog stevig geworteld in de verzuiling. Daarbij kwam nog dat deze generatie in mentaal opzicht allesbehalve geneigd was conventies en tradities ter discussie te stellen. Voor deze voorzichtige, risicomijdende en intens burgerlijke generatie was de Daf – de “truttenschudder met jarretelaandrijving” onder de automobielen – reeds modern genoeg.[3] Om zijn betoog te onderbouwen staat Vaessens uitgebreid stil bij de rol van de Daf in A.F.Th. van der Heijden’s romancyclus De tandeloze tijd. Wat mij betreft had Vaessens hier ook – of zelfs veel beter – naar Geef die mok eens door, Jet! kunnen verwijzen want Heere Heeresma heeft voor die generatie van Daf-rijdende (en Exota-drinkende) Nederlanders ook een passende naam bedacht: Tamsma’s.

Nog even iets over dat enigszins uit de toon vallende hoofdstuk waarin we door de ogen van de hoofdpersoon getuige zijn van een wedstrijd fierljeppen. Uiteraard is dit evenement omgeven door een walm van Hollandse frituur en gedrenkt in provinciaalse treurigheid. Maar het komt mij voor dat juist dit hoofdstuk in het hart van de roman Heeresma’s diepere boodschap bevat: niemand kan in het Koninkrijk der Tamsma’s veel verder springen dan zijn polsstok lang is. Zodra je het uiteinde van je polsstok hebt bereikt ben je een moment verheven boven de platte wereld om je heen en mag je jezelf een “ziener” wanen – maar uiteindelijk bekoop je die hoogmoedswaanzin met een nat pak. Tenslotte nog dit: je hoort vaak zeggen dat humor zeer tijdgebonden is. Maar is dat ook zo? Misschien dat Thomas Vaessens zijn licht nog eens zou kunnen laten schijnen over dit onderwerp. Naarmate ik vorderde in de lectuur van Geef die mok etc. begon ik steeds meer parallellen te ontdekken met J. Kessels : the novel (2009) van P.F. Thomése.[4] Ook dat onweerstaanbare boek is in essentie een maffe road novel waarin een suffe auto (Toyota Kamikaze) als voertuig van de verbeelding wordt opgevoerd. En ook bij Thomése wordt die verbeelding uiteindelijk gesmoord in een walm van vette frituurwaren uit de Cafetaria Van Vroeger – nomen est omen. Voorts staat ook in J. Kessels : the novel de merkwaardige vriendschap centraal tussen een “Bodde”, oftewel iemand die van nature niet wil deugen, en een “Tamsma”, oftewel een meeloper die ervaart hoe magisch het voelt om gedurende een paar dagen boven de alledaagse grauwheid van het bestaan te zijn uitgetild. Ik vermoed dan ook dat Thomése (1958) in zijn tienerjaren net als ik Geef die mok eens door, Jet! moet hebben gelezen. Dat brengt mij bij de vraag hoe het J. Kessels : the novel zal vergaan wat betreft literaire erkenning en waardering. Zal dat boek van Thomése  in pakweg 2060 net zo gemarginaliseerd en beperkt genietbaar zijn als thans die weinig subtiele maar ook zo herkenbare roman van Heeresma?

© Peter Zwaal, 2019

[1] De Tijd, 26 oktober 1968
[2] Peter Zwaal, Frisdranken in Nederland : een twintigste eeuwse produktgeschiedenis (Rotterdam : Stichting BBM, 1993) p.256-267
[3] Thomas Vaessens, De Daf van mijn vader (Amsterdam : Atlas Contact, 2018)
[4] P.F. Thomése, J. Kessels : the novel (Amsterdam : Contact, 2009)