Graauw op retraite in Seppe

Het retraitehuis in Seppe op een ansichtkaart van omstreeks 1920.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In april 1912 werd in het West-Brabantse Seppe, gemeente Bosschenhoofd, door de Paters Redemptoristen uit Roosendaal een retraitehuis geopend. Het Sint-Gerardus Retraitehuis, zoals het officieel heette, was bedoeld voor de ontvangst van groepen katholieke mannen en vrouwen van allerlei rang en stand, die gedurende een kort verblijf – doorgaans drie overnachtingen – in betrekkelijke rust en afzondering hun geloofsbeleving wensten te verdiepen.[1] Het gebouw met 63 gastenverblijven was ingericht volgens de modernste eisen des tijds, dat wil zeggen met centrale verwarming, elektrisch licht en stromend water. Meubilering en stoffering waren echter sober en eenvoudig gehouden. Volgens een verslaggever van het katholieke dagblad De Tijd, die de officiële opening bijwoonde, was het retraitehuis in uiterlijke zin niet bijzonder aantrekkelijk. De verslaggever vond dat het gebouw “een tamelijk stijf voorkomen” had.[2] Architect Adriaan de Bruijn zal deze kwalificatie ongetwijfeld niet leuk hebben gevonden. Voor hem was het retraitehuis juist een hoogtepunt in zijn oeuvre. De Bruijn, opgeleid aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten te Antwerpen, was zijn carrière als architect in 1890 begonnen. In de eerste twintig jaar van zijn bloeiende praktijk had hij vooral woningen, winkels en kantoren in Roosendaal en omgeving gebouwd, veelal vormgegeven in een eclectische stijl. Met de uitbreiding van het R.K. Gasthuis Charitas aan de Kalsdonksestraat in zijn woonplaats Roosendaal (1908) bewees De Bruijn ook grotere en complexere projecten aan te kunnen.[3]  Het retraitehuis te Seppe was door De Bruijn inderdaad wat “stijver” (ingetogener) vormgegeven dan de uitbreiding van Charitas, maar daar stond tegenover dat het retraitehuis een zelfstandig werk was, terwijl hij bij Charitas had moeten voortborduren op het ontwerp uit 1904 van een andere architect.

Hendrik Albert van Dalsum.

Aan de stichting van het Sint-Gerardus Retraitehuis was een vorm van handjeklap vooraf gegaan tussen de bisschop van Breda en de Roosendaalse Redemptoristen. Indien de paters toestemming van de bisschop wilden krijgen om in Seppe te bouwen, moesten de Redemptoristen op hun beurt meewerken aan een veroordeling van de Hulster notaris, politicus en publicist Hendrik Albert (Henri/Hein) van Dalsum. Deze dissidente katholiek propageerde al enkele jaren liberaal-socialistische ideeën en had daarmee in het dekenaat Hulst, dat onder het bisdom van Breda viel, nogal wat aanhang verworven onder middenstanders, kleine pachtboeren en landarbeiders. Bij hun missieactiviteiten in het dekenaat Hulst als ook bij de ontvangst van retraitanten uit het Hulster dekenaat, dienden de Redemptoristen duidelijk afstand te nemen van de notaris en zijn denkbeelden zoals verkondigd in diens weekblad De Volkswil (1909-1915). Personen van wie bekend was dat ze met Van Dalsum sympathiseerden (“Volkswillers”) dienden ervan te worden doordrongen dat hij een dwaalleer aanhing. Chris Boomaars, de eerste directeur van het retraitehuis in Seppe, heeft zeer actief meegeholpen aan het optrekken van het cordon sanitaire rondom Van Dalsum. Zo heeft Boomaars er mede voor gezorgd dat een brochure van Van Dalsum uit 1912 op de index van verboden lectuur werd geplaatst, waarmee de notaris tot op zekere hoogte monddood werd gemaakt.[4] Het bisdom Breda duldde geen dissidenten, en zeker geen nestbevuiler als Van Dalsum, die allerlei in zijn ogen oneigenlijke praktijken van de clerus aan de kaak stelde en daarover genoegzaam opmerkte dat het “bisdom Breda en vooral het dekenaat Hulst […] een beruchten naam heeft gekregen in heel Nederland en België”.[5]

Het retraitehuis in Seppe was dan wel een instelling van de Paters Redemptoristen maar dat waren er oorspronkelijk slechts drie: de reeds genoemde Chris Boomaars en verder Antoon van Ogtrop en Adriaan Brinkman.[6] Getalsmatig werden zij overvleugeld door de tien Kleine Zusters van de Heilige Jozef, die de taak op zich hadden genomen de materiële kant van de retraites te verzorgen: het verschonen van gastenkamers, linnen- en beddengoed, het verzorgen van de maaltijden en alle andere huishoudelijke werkzaamheden. De Paters Redemptoristen bekommerden zich slechts om de “geestelijke verkwikking” van de retraitanten.[7] Waar het “personeel” van het retraitehuis dus uit mannen en vrouwen bestond, waren de groepen die in het retraitehuis ontvangen werden altijd geslachtelijk ongemengd. Kennelijk bestond de vrees dat er bij gemengd bezoek wel eens niet veel van religieuze verdieping terecht zou komen. Buiten dat waren de groepen ook wat stand betreft doorgaans homogeen van samenstelling. Zo werden er retraites georganiseerd voor de werkende of gewone stand, voor de middenstand en voor de boerenstand. Opvallend is dat nauwelijks retraites voor de hogere stand werden gehouden, waarschijnlijk omdat een specifieke standsorganisatie, die ten deze initiërend of bemiddelend kon optreden, ontbrak.[8] En wellicht ook omdat katholieken uit de deftige stand wel aantrekkelijker manieren konden verzinnen om “de kleverige stof der alledaagschheid en sleurderij eens van hunne zielen af te spoelen”.[9]

Deelname aan de retraites in Seppe werd als gezegd gestimuleerd door katholieke standsorganisaties. Maar ook katholieke vrouwenbonden, beroepsorganisaties en de Diocesane Werkliedenbonden riepen hun leden op naar Seppe te gaan. In de jaren twintig stelden ook grote bedrijven uit het bisdom Breda zoals N.V. Stoom Chocolade- en Cacaofabriek Kwatta, N.V. Hero Conserven Breda en N.V. Hollandsche Kunstzijde Industrie, hun werknemers, meer in het bijzonder hun fabrieksmeisjes, periodiek in staat op kosten van het bedrijf een retraite in Seppe te volgen.[10] Opvallend is dat in Seppe ook veel retraites voor dienstplichtig militairen werden gehouden, waarbij het steevast de legeraalmoezeniers waren die hiertoe het voortouw namen. Aangezien de dienstplicht zich tot alle jongemannen uitstrekte, waren de groepen militairen die Seppe bezochten wel standsgemengd. Het patroon van standsgebonden retraites was dus zeker niet absoluut. Vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de groepen militairen die in Seppe werden ontvangen soms (veel) groter dan het tehuis kon herbergen. In dat geval sliepen de militairen met zijn tweeën op een kamer, waarbij één van de twee een veldbed kreeg toegewezen.[11]

In het eerste jaar van zijn bestaan (april 1912 – april 1913) ontving het retraitehuis in Seppe in totaal 64 groepen waaraan 1.538 mannen en jongens en 1.625 vrouwen en meisjes deelnamen. De gemiddelde groepsgrootte was 49. Tot en met 1946 werden in Seppe 2.260 retraites georganiseerd en bedroeg het aantal deelnemers 112.216. Ook gemeten over de langere termijn kwam de gemiddelde groepsgrootte dus uit op 49.[12] Voor de aan- en afvoer van deze groepen kon gebruik worden gemaakt van het nabijgelegen stationnetje aan de spoorlijn Roosendaal-Breda.[13] Toen de treinhalte Seppe in mei 1938 werd opgeheven konden de Paters Redemptoristen nog een paar jaar naar de Nederlandse Spoorwegen in Utrecht bellen om te vragen of er op die en die dag om zo en zo laat een trein kon stoppen op het perron van Seppe. Aan dat bijzondere voorrecht kwam echter al spoedig een einde, waarna de groepen die Seppe bezochten voortaan per autobus arriveerden en vertrokken.[14]

Retraite van de jonge boerenstand uit Oostelijk Zeeuws-Vlaanderen te Seppe, 5 t/m 8 februari 1924. De retraite werd gehouden ter ere van het 20-jarig bestaan van de R.K. Zeeuws-Vlaamse Boerenbond.

Ook voor de katholieke gelovigen uit Zeeland was Seppe de aangewezen plaats om “te worden doorkneed met een zuurdesem des evangelies” en te worden gevormd “als ledematen van Christus’ mystiek lichaam, de Kerk”. De Zeeuwse dekenaten van het bisdom Breda spoorden alle gelovigen aan om “Op, naar Seppe!” te gaan.[15] In de tot het dekenaat Hulst behorende gemeente Graauw en Langendam werd die aansporing eveneens gehoord. De eerste keer dat een groep Graauwenaren op retraite ging was van 30 mei t/m 2 juni 1914, toen enkele leden van de plaatselijke afdeling van de R.K. Zeeuws-Vlaamse Boerenbond samen met collega’s uit Lamswaarde, Hengstdijk en Ossenisse naar Seppe togen.[16] Tien jaar later, in februari 1924, werd deze retraite herhaald. De retraites van 1914 en 1924 waren reguliere, dat wil zeggen standsgebonden retraites.

Hoe anders was de retraite die plaatsvond in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog. Van 5 t/m 8 februari 1918 verbleef een gezelschap van zo’n vijftig mannen en jongens uit Graauw en Langendam in het retraitehuis. Ditmaal bestond het gezelschap uit zowel boeren, middenstanders als notabelen, zodat gevoeglijk mag worden aangenomen dat het initiatief voor deze retraite niet was uitgegaan van een bepaalde standsorganisatie maar van de parochie. Dat blijkt inderdaad te kloppen. De Graauwse pastoor Eduard van Acker (1851-1918) vierde dat jaar zijn veertigjarig priesterjubileum en had laten weten dat een retraite van zijn parochianen het mooiste cadeau was dat hij zich wensen kon. Aan kapelaan Corsmit werd het vervolgens overgelaten om de retraite te organiseren en de deelnemers te werven, waartoe hij zich vooral richtte tot de Graauwenaren die waren aangesloten bij de Aartsbroederschap der Heilige Familie.[17] Vermeldenswaard is dat Van Ackers jongere broer Eugène (1853-1912) eveneens pastoor in Graauw was geweest en daarvoor kapelaan in Hulst. De gebroeders Van Acker hadden net als de Redemptionisten helemaal niets op met notaris Van Dalsum, die in Graauw juist redelijk wat aanhangers had.[18] Bekend is dat Eugène van Acker, geroepen aan het sterfbed van zijn parochianen, hen dringend adviseerde geen testament te laten opmaken door Van Dalsum maar door een andere notaris.[19] Andersom werd Eugène van Acker tijdens zijn pastoraat te Graauw in een tweetal kwesties door Van Dalsum openlijk de maat genomen.[20] De eerste kwestie betrof een jonge landarbeider van onbesproken gedrag, die op last van Van Acker en zijn kapelaan door alle Graauwse boeren in de ban was gedaan vanwege diens sympathieën voor de notaris.[21] Van Dalsum was van mening dat deze boycot onchristelijk was en in strijd met de bijbel en de cathechismus.[22] De tweede kwestie draaide om het spelen van dansmuziek tijdens de kermis in Graauw. Van Acker had zich beijverd om deze dansmuziek in de café’s al om 21.00 uur te laten beëindigen. Volgens Van Dalsum was dit een inmenging in gemeenteraadszaken waartoe de pastoor niet gerechtigd was.[23]

Ter gelegenheid van het 40-jarig priesterjubileum van de Graauwse pastoor Eduard van Acker gingen zo’n vijftig mannen en jongens uit het dorp ”standsgemengd” op retraite in Seppe (5 t/m 8 februari 1918).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Terug naar de mannen uit Graauw die in februari 1918 standsgemengd op retraite gingen in Seppe. Van hen is een groepsfoto gemaakt op de stoep van het retraitehuis. Wie het geduld kan opbrengen die foto te bestuderen, ontkomt er bijna niet aan om de deelnemers op grond van hoofddeksels en kledij toch te classificeren naar hun stand. Op de voorste rij, vierde van rechts, zit Richard Nicolaas August Laffare (1894-1962), die sinds augustus 1915 werkzaam was als onderwijzer op de openbare lagere school in Graauw. Uiterst links op de voorste rij zit Richard Cyrille Marie Verhaegen (1896-1978), zoon van een boer uit het dorp. En de jongen vierde van links (of op de vierde rij van onder, vlak bij het ontbrekende hoekje) is Theodorus Fredericus (Theo/Door) Kindt (1901-1967), zoon van de hoefsmid uit Graauw. Curieus is de Duitse herder, die zich voor de groep heeft neergevleid. Zou één van de retraitranten zijn hond hebben meegenomen of behoorde het dier toe aan één der Paters Redemptoristen? Het laatste lijkt me waarschijnlijker.

De foto is als ansichtkaart verzonden door eerdergenoemde Theo Kindt.[24] Hij heeft de kaart gestuurd naar zijn jongere zuster Maria Virginia (Marie) Kindt (1905-1920), die op het pensionaat voor jongejuffrouwen van de Zusters van het Allerheiligst Hart van Jezus in Moerdijk zat. Theo liet zijn zus weten dat hij weer heelhuids thuis gekomen was uit Seppe en dat hij in een brief uitgebreider verslag zou doen van zijn belevenissen. In een tijd dat de meeste mensen nog geen vakanties hielden, was een vierdaagse onderbreking van het gewone leven uiteraard een hele belevenis, ook al zal er weinig opwindends zijn voorgevallen. Maar voordat hij een brief schreef verstuurde Theo dus deze foto. “Op ‘t  hoekje staat U [sic] broer” krabbelde hij nog achterop, bang dat Marie hem niet zou ontwaren. Helaas is Theo’s later verstuurde brief niet bewaard gebleven zodat we niet weten hoe de retraite door hem precies is beleefd. Dat de kamer in Seppe een wastafel met stromend water en elektrisch licht had zal Theo wel bijzonder hebben gevonden, want op Graauw had nog geen enkel huis dergelijke voorzieningen.[25] Ook de korte treinreis van Roosendaal naar Seppe zal hij enerverend hebben gevonden, want vermoedelijk was het voor het eerst van zijn leven dat hij gebruik maakte van dit vervoermiddel.[26] De broodmaaltijden in het retraitehuis waren nogal karig in die dagen, maar aangezien ook in Graauw het brood in het laatste oorlogsjaar op de bon was zal Theo zich daar niet over hebben beklaagd.[27] Tenslotte mag worden aangenomen dat de naam van notaris Van Dalsum tijdens deze retraite niet is gevallen, want die was inmiddels door Rome geëxcommuniceerd waarmee zijn denkbeelden en persoon volstrekt taboe waren geworden. Daarbij is het moeilijk voorstelbaar dat een 17-jarige uit Graauw interesse heeft gehad in, of zelfs maar weet heeft gehad van de controverse rondom de Hulster notaris.

Bidprentje Marie Kindt (1905-1920).

De onverbiddelijke tijd heeft bijna alles uitgewist. Pastoor Eduard van Acker uit Graauw, ter wiens ere de retraite plaatsvond, overleed in december van datzelfde jaar – vermoedelijk aan de Spaanse Griep. Theo’s zuster Marie zou op 15-jarige leeftijd aan tuberculose overlijden. De foto op haar bidprentje toont een knap meisje met lange blonde haren en rode wangen. Theo zette na zijn huwelijk in 1928 het bedrijf van zijn vader voort. Maar omdat er steeds minder paarden vielen te beslaan en landbouwwerktuigen ter reparatie werden aangeboden, transformeerde de smederij geleidelijk tot een handel en reparatiebedrijf in kachels, haarden, fornuizen en fietsen. Na de oorlog kwamen daar nog stofzuigers, strijkijzers en witgoed bij. Totdat de Graauwenaren massaal gemotoriseerd raakten en naar Hulst of Terneuzen togen om daar bij beter gesorteerde middenstanders hun huishoudelijke apparatuur te kopen. Nog niet door de tijd verzwolgen is het pand aan het Dorpsplein in Graauw waar ooit Theo’s smederij was gevestigd. Die functie is er totaal niet meer aan af te zien, maar de etalages verraden nog wel dat het pand ook een tijdje als winkel heeft dienst gedaan. Daarmee is alles wel gezegd. Voor notaris Van Dalsum is de tijd opvallend genadig geweest. Dankzij diverse publicaties, waaronder een proefschrift, is zijn naam aan de vergetelheid ontrukt en is er steeds meer waardering gekomen voor zijn vrije geest en kritische opstelling.[28] Zijn kerkelijke tegenstanders van destijds worden hooguit nog herinnerd als benepen en achterbakse braverikken. Voor het retraitehuis in Seppe is de tijd betrekkelijk genadig geweest. Nadat de Redemptoristen midden jaren zeventig met het retraitewerk in Seppe stopten deed het pand achtereenvolgens dienst als vormingscentrum, vakantieverblijf voor lichamelijk gehandicapten en asielzoekerscentrum.[29] In 2002 werd het pand door een projectontwikkelaar verbouwd tot woningcomplex, waarbij veel van het oorspronkelijke interieur verloren ging. De door Adriaan de Bruijn ontworpen gevels zijn echter ongeschonden intact gebleven. “O konden de muren van het retraitenhuis te Seppe eens spreken, wat zouden zij […] vertellen van den steun en troost en kracht die [allen] daar gevonden hebben” zo meenden ooit de Redemptoristen.[30] Helaas, de muren spreken niet. Ze vormen slechts de stille getuigen van een geloof dat zich tot in de haarvaten van de samenleving wilde doen laten gelden.

 

© Peter Zwaal, 2020, 2021

Dit artikel is gepubliceerd in Bulletin van de Oudheidkundige Kring ‘De Vier Ambachten’ 40 (2021) 1 (februari) p.11-17.

[1] Theo de Caluwe, Herders zonder kudde : de redemptionisten werkzaam in stad en streek : geschiedenis van de paterskerk en het klooster te Roosendaal, 1868-2003 (Roosendaal : Gemeentearchief, 2003); De Grondwet : Roosendaal’s nieuws- en advertentieblad, 27 april 1912. Het moederklooster en grootseminarie van de Redemptoristen bevond zich in het Zuid-Limburgse Wittem. De heilige naar wie het retraitehuis te Seppe was genoemd was Gerardus Majella (eigenlijk Gerardo Maiella).
[2] De Tijd, 24 april 1912.
[3] De ongetrouwde en kinderloze Adrianus Johannes (Adriaan) de Bruijn (1862-1942) associeerde zich in 1921 met zijn neef Antonius Johannes Adrianus (Antoon) van Hees (1883-1949), die al sinds 1905 op het architectenbureau werkzaam was. Van Hees heeft als bouwkundig tekenaar ook aan het retraitehuis in Seppe meegewerkt. De Bruijn ging in 1932 met pensioen, waarna Van Hees het bureau voortzette onder de naam Ant. Van Hees v/h De Bruijn & Van Hees. Diverse door De Bruijn ontworpen woningen staan tegenwoordig op de gemeentelijke monumentenlijst van Roosendaal. Van het R.K. Gasthuis Charitas, waarvan de eerste fase door architect Jacques van Groenendael (1864-1932) is ontworpen, resteert vandaag de dag alleen nog de kapel uit 1912, maar die is niet ontworpen door Groenendael of De Bruijn maar door de befaamde Joseph Cuypers (1861-1949).
[4] Van Dalsum werd in juni 1913 in Rome veroordeeld, mede op voorstel van de Nederlandse kardinaal W.M. van Rossum (1854-1932), ook een Redemptorist. Jan de Kort, De plaats van het geloof in het leven van Hendrik Albert van Dalsum (1868-1944) : de worsteling van een liberaal katholiek met geloof en moderniteit (Tilburg : Stichting Zuidelijk Historisch Contact ; Hulst : Oudheidkundige Kring De Vier Ambachten, 2009) p.298-299.
[5] De Volkswil : gewestelijk en algemeen weekblad te Hulst, 22 juli 1911.
[6] Christianus (Chris) Boomaars (1863-1931) was directeur van het retraitehuis van 1912 tot 1915. Nadien zijn ook de genoemde Antonius Ignatius Maria (Antoon) van Ogtrop (1874-1939) en Adrianus (Adriaan) Brinkman (1885-1953) enige jaren directeur van Seppe geweest. Van Ogtrop van 1922 t/m 1927 en Brinkman van 1933 t/m 1936. Van Ogtrop en Brinkman waren in januari 1912 op missie geweest in Graauw.
[7] De Kleine Zusters van de Heilige Jozef, wier congregatie oorspronkelijk afkomstig was uit Heerlen, hebben tot 1972 hun huishoudelijke arbeid in Seppe verricht.
[8] Nieuwe Zeeuwsche Courant,  9 augustus 1917.
[9] De Maasbode, 3 september 1912.
[10] Daarmee gaven deze bedrijven gehoor aan de door Monseigneur F.B.J.F. Frencken (1886-1946) opgerichte beweging Eucharistische Kruistocht, die fabrieksmeisjes wilde behoeden voor geloofsafval en zondig vermaak. P. Selten, De Eucharistische Kruistocht voor fabrieksmeisjes te Breda 1924-1928. In: Jaarboek Katholiek Documentatie Centrum 5 (1975) p.24-38.
[11] De Grondwet : Roosendaal’s nieuws- en advertentieblad, 27 november 1915.
[12] F. Naus, De retraitenhuizen van Noordwijkerhout en Seppe. In: De Volks-missionaris 64 (1947) 10 (15 oktober) p.300-307.
[13] Dagblad van Noord-Brabant, 20 maart 1937.
[14] De Grondwet, 19 mei 1938; Dagblad van Noord-Brabant, 19 mei 1938.
[15] Nieuwe Zeeuwsche Courant, 21 april 1914.
[16] Nieuwe Zeeuwsche Courant, 19 mei 1914. Deze retraite had te maken met de viering van het 10-jarig bestaan van de R.K. Zeeuws-Vlaamse Boerenbond.
[17] Eduardus (Eduard) van Acker was van 1912 tot aan zijn dood in 1918 pastoor te Graauw, Cornelis Adrianus Corsmit (1888-1952) was van 1914 t/m 1918 kapelaan te Graauw. De Aartsbroederschap der Heilige Familie was een lekenorde die nauw gelieerd was aan de Redemptoristen en waarvan de leden plechtig hadden beloofd een deugdzaam leven binnen gezinsverband te zullen leiden. Paul Verhuyck & Corine Kisling (ed.), Graauw door de eeuwen (Graauw : Kerkbestuur Heilige Maria Hemelvaart, 2005) p.140 en 212-217.
[18] Bij de Provinciale Statenverkiezingen van juni 1907 waren 94 van de 231 uitgebrachte stemmen in Graauw (41%) voor Van Dalsum. Bij de Statenverkiezingen van juni 1910 vergaarde Van Dalsum in Graauw 124 van de 256 uitgebrachte stemmen (48%). Ter Neuzensche Courant, 27 juni 1907 en 30 juni 1910.
[19] De Volkswil : gewestelijk en algemeen weekblad te Hulst, 9 maart 1912.
[20] Eugenius Bernardus (Eugène) van Acker was van 1904 tot aan zijn dood in 1912 pastoor te Graauw. Verhuyck & Kisling, p.139 en 202-211.
[21] De betreffende kapelaan was Aloysius Gijsbertus Fruytier (1880-1935), die van 1908 tot 1912 in Graauw actief was. Verhuyck & Kisling, p.210-211.
[22] De Volkswil : gewestelijk en algemeen weekblad te Hulst, 4 en 11 maart 1911.
[23] De Volkswil : gewestelijk en algemeen weekblad te Hulst, 27 mei 1911.
[24] De foto/ansichtkaart is op enig moment in het bezit gekomen van Cheriedina Maria (Gerardina/Cherien) Verstraaten-Kindt (1907-1986), de jongste zuster van Theo en Marie. Vervolgens belandde hij in één van de vele fotoboeken van haar dochter Roza Johanna (Roos) Bruggeman-Verstraaten (1934-2018). Die fotoboeken zijn thans in het bezit van Frank Bruggeman (Rotterdam).
[25] Op Graauw had vrijwel elk huis een bak of citerne waarin regenwater werd opgevangen en verder waren er enkele openbare pompen. Pas in 1939 werd het dorp op het waterleidingnetwerk aangesloten. De elektrificatie van het dorp liet minder lang op zich wachten. In 1923-1924 kregen de meeste huizen elektriciteit. Jac. de Baar, Geschiedenis van Graauw. In: Verhuyck & Kisling, p.46-48.
[26] Niet geheel uitgesloten mag worden dat Theo Kindt met zijn ouders wel eens vanuit Hulst met de trein naar Sint-Niklaas is gegaan of gebruik heeft gemaakt van de stoomtram richting Walsoorden. Maar aanwijzingen daarvoor ontbreken.
[27] De Grondwet : Roosendaal’s nieuws- en advertentieblad, 17 april 1934.
[28] Zie behalve het in noot 4 reeds genoemde proefschrift uit 2009 ook: P.J. Brand, De geschiedenis van Hulst (Hulst : Gemeente Hulst, 1972) p.426; Conny van Gremberghe, Strijdbaar en omstreden : Hendrik Albert van Dalsum, Provinciale Zeeuwse Courant, 13 mei 1995; Verhuyck & Kisling, p.210; J.H.J. de Kort, Een katholieke dissident : Hendrik Albert van Dalsum (1868-1944), notaris te Hulst (1903-1943). In: Ponder : halfjaarlijks mededelingenblad van de Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap 14 (2009) 1 (juli) [#26] p.10-11 .
[29] Algemeen Dagblad, 23 juli 1992.
[30] De Grondwet : Roosendaal’s nieuws- en advertentieblad, 27 november 1915.