Een schervengericht vol symboliek

 

Jan Campert (foto Fons Hellebrekers)Digitaal bladerend in de vooroorlogse jaargangen van het weekblad De Groene Amsterdammer viel mijn oog op een kort verhaal van Jan Campert uit 1936. Het verhaal is getiteld Scherven in de gang en is verluchtigd met een grappige tekening van antropomorfe flessen die elkaar te lijf gaan. Jan Campert (1902-1943) was de vader van Remco en de maker van het bekendste Nederlandse verzetsgedicht uit de Tweede Wereldoorlog, Het lied der achttien doden. Hoewel Campert na zijn dood (in concentratiekamp Neuengamme) de literatuurgeschiedenis in is gegaan als dichter, schreef hij om den brode ook allerlei journalistieke teksten, interviews en toneelbeschouwingen. Voorts liet hij wat omvang en kwaliteit betreft een bescheiden oeuvre na van (detective)romans, novellen en verhalen. Scherven in de gang was het eerste verhaal dat Jan Campert in De Groene publiceerde (10 oktober 1936). Hierna volgden nog twee korte verhalen: Carambole (7 november 1936) en Ik miste de eerste maten (14 januari 1939).

Volgens zijn biograaf Hans Renders was Jan Campert een man die zich door heel wat vrouwen het hoofd op hol liet brengen en die de zuigkracht van het uitgaansleven maar zelden kon weerstaan. Camperts eerste echtgenote Joekie Broedelet (1903-1996) noemde hun beider woning sarcastisch Huize de gedekte tafel, omdat ze vaak tevergeefs met het eten op tafel op Campert zat te wachten. Als Campert weer eens de hort op was nam hij vaak stevig in. Maar ook in huiselijke kring wist hij de fles flink te raken, soms tot ergernis van zijn echtgenote die afkomstig was uit een geheelonthoudersgezin. Het verhaal Scherven in de gang mag worden beschouwd als een getuigenis van Camperts drankzucht. Het verhaal gaat over een gezelschap lege flessen en kruiken dat zich ophoudt in de donkerste hoek van een gang. In deze naargeestige hoek schijnt nooit de zon. Het is er kil en klam. Campert noemt deze plek zelfs omineus “een oord om zich voor te bereiden op den dood”. Uit de laatste regels van het verhaal blijkt verder dat deze hoek zich bevindt in de gang van de woning van Jan Campert. Als ik goed tel bestaat het flessengezelschap uit 19 verschillende exemplaren met elk een eigen persoonlijkheid. Laat ik ze hier een beetje groeperen en niet in min of meer willekeurige volgorde presenteren, zoals Campert doet.

Bokma, een opdringerig heerschapHennessey, een hooghartig heer van standDe eerste groep bestaat uit de gezette en opdringerige heer Bokma (1), de slanke juffrouw Jonge Klare of Klaartje (2), de zeer oude reumatische heer Rynbende (3), de robuuste heer Lucas Bols (4) en de meer bescheiden heer Harteval (5). Waarschijnlijk is die laatste naam door een redacteur of zetter niet goed gelezen en bedoelde Campert hier Hartevelt. Het tweede groepje is veelzijdiger van samenstelling en bestaat uit twee potige, plat pratende proletariërs genaamd Amstelpils (6) en Heinekens (7), de adorabele juffrouw Parfait d’Amour (8), de vaderlandsgezinde heer Oranjebitter (9) en een anonieme Advocaat (10). De derde groep bestaat uit een aantal buitenlanders, te weten de hooghartige monsieur Hennessy (11), de niet minder hautaine Franse kasteelheren Pommard (12) en Chambertin (13), de daadkrachtige Engelsman of Schot King George (14), de sombere uit Spanje afkomstige vluchteling Don Malaga (15), een naamloze Russische wodka die voor het communisme is gevlucht (16) en de duidelijk nationaal-socialistisch gezinde Fräulein Niersteiner (17). Tenslotte zijn er nog twee flessen die er een beetje bijhangen, te weten het bastaardkindje Perl (18) en juffrouw Melk (19). Die laatste krijgt van Lucas Bols snerend te verstaan dat zij “bij uitstek goed is voor jonge kalveren”. Over het ondergeschoven kindje Perl lopen de meningen uiteen. Juffrouw Melk noemt het “een gezond en onschuldig wichtje” maar edelman Chambertin meent dat sprake is van “een inferieur ras […] met ’n bouquet om van te rillen”.

Uiteraard breekt in dit donkere hoekje van de gang de pleuris uit. Zoveel verschillende nationaliteiten, rangen en standen, humeuren en temperamenten bijeen op zo’n klein oppervlak: het woord flessenconcentratiekamp dringt zich onwillekeurig aan mij op. De flessen krijgen woorden met elkaar en er breekt zelfs een handgemeen uit. Behalve politieke onmin is er ook seksuele frustratie. Meneer Bokma komt juffrouw Jonge Klare te na, die niets van zijn toenaderingen en handtastelijkheden wil weten. Ook de heer Rynbende wordt trouwens uitgemaakt voor “ouwe snoeperd”. De Advocaat wil bij de ontstane geschillen wel bemiddelen op voorwaarde dat deze of gene eerst honderd gulden stort op zijn bankrekening ter dekking van de eerste kosten. Uurtje factuurtje. Het kindje Perl begint te krijsen. Er wordt gedreigd, geduwd, er vallen klappen en tenslotte ook slachtoffers. De onschuldige Juffrouw Parfait d’Amour bezwijkt als eerste, gevolgd door de opportunistische Advocaat. Het derde slachtoffer is de bescheiden heer Hartevelt, die van schrik “een verlamming [krijgt] aan zijn eerste lettergreep”. De frappe van het verhaaltje is dat die flessen natuurlijk helemaal niet leven en ruzie met elkaar maken maar dat ze in de gang worden omgestoten door de kat, wat een hels kabaal veroorzaakt. Dit incident doet de heer Campert besluiten om de slijter (“de firma Dorstig”) te bellen met het verzoek het leeggoed zo snel mogelijk op te komen halen.

Wat leert ons deze flessenparabel? Ten eerste dat de mens Jan Campert zich goed bewust was van het politieke en maatschappelijke krachtenveld van zijn tijd. Het gehakketak tussen de flessen is als het geruzie tussen de geslachten, tussen de politieke gezindten en tussen de volkeren. Niets menselijks is deze flessen vreemd. Camperts postume reputatie als verzetsheld kreeg in 2005 een gevoelige knauw, toen uit kringen van het voormalig verzet stemmen opklonken die beweerden dat Campert in Neuengamme niet aan een longontsteking was overleden maar door zijn medegevangenen was vermoord omdat hij een verrader was. Historisch onderzoek wees vervolgens uit dat zulks uitermate onwaarschijnlijk was en dat Campert vermoedelijk net als de meeste andere gevangenen in Neuengamme aan een combinatie van ziekte, uitputting en ondervoeding was overleden. Het onderzoek bracht echter ook aan het licht dat op Camperts handel en wandel in de jaren 1940 en 1941 wel het nodige was aan te merken. Zo vertaalde Campert uit geldnood enkele propagandaboekjes van de Duitse Wehrmacht en verzorgde hij de opmaak van De Schouw, het tijdschrift van de Nederlandse Cultuurkamer. Ook biograaf Hans Renders heeft uitvoerig stil gestaan bij Camperts opportunistische gescharrel tijdens de eerste oorlogsjaren. In zijn flessenparabel Scherven in de gang zet Campert in een paar penseelstreken een advocaat neer die zijn diensten aanbiedt aan alle partijen. Het lijkt warempel wel een profetisch zelfportretje… Met de opportunistische advocaat loopt het slecht af: hij wordt doodgeslagen door de proletarische Heineken-fles. Campert mag dan hoogstwaarschijnlijk niet door zijn medegevangenen zijn doodgeslagen, levend verlaten heeft hij Neuengamme evenmin.

Op melk had Jan Campert het niet begrepen.Zonneklaar is dat Campert bijzonder weinig op had met alcoholvrije dranken. De lege flessen in de gang zijn vooral afkomstig van Hollandse jenevers en likeuren en van buitenlandse wijnen en gedistilleerd. Opvallend is dat van die Hollandse jenevers Rynbende wordt geportretteerd als een oud en reumatisch heerschap en ook nog eens ervan beticht wordt een ouwe snoeperd te zijn. Zou dit een pesterijtje zijn van Campert, die in voorgaande jaren diverse lichtvoetige bijdragen had geleverd aan Rynbende Blijmoedig Maandblad? Als ik directeur van N.V. Distilleerderij v/h Simon Rynbende & Zonen (Schiedam) zou zijn geweest, zou ik me door Campert flink in het pak genaaid hebben gevoeld: eerst geld opstrijken om in een PR-uitgaafje de lof van Rynbende te zingen en vervolgens diezelfde jenever in De Groene wegzetten als een reumatische ouwe snoeperd. Wat Scherven in de gang hoe dan ook duidelijk maakt is dat Campert niet heel veel van bier moest hebben. De twee bierflessen zijn grof in de mond en opvliegend. Ze doen geen moeite de emoties te bedaren maar wakkeren het vuurtje eerder aan. De impliciete boodschap is dat bier, in tegenstelling tot edele dranken als wijn en gedistilleerd, mensen een kwade dronk bezorgt. Maar erger nog dan bier zijn melk en Perl. Dat laatste product (voor de helft bestaande uit appelsap en voor de helft uit koolzuurhoudend water) was toen Campert zijn verhaal schreef nog geen vier jaar op de markt en kon dus met recht een kindje worden genoemd. Melk en Perl worden door Campert voorgesteld als bange, karakterloze producten: de eerste valt flauw (“bezwijmt”) en de tweede begint te krijsen. Daarmee sluit Scherven in de gang perfect aan op Camperts bijdragen aan Rynbende Blijmoedig Maandblad (1929-1930) waarin hij zich eveneens minachtend over alcoholvrije dranken heeft uitgelaten. Lauw-warme melk, limonadesiroop (Ranja) en waterchocolade (Fosco) blijken niet in staat zijn “sublieme dorst” te lessen.

Hartevelt, een bescheiden heer met een zwak hart Tenslotte biedt Camperts verhaal een leerzaam inkijkje in de vooroorlogse dranken- en emballagemarkt. Eén van de zaken die het verhaal illustreert is dat slijters in de crisisjaren bereid waren om lege flessen bij hun klanten terug te halen! En dat terwijl statiegeld op gedistilleerd- en wijnflessen nog niet algemeen was (dat zou pas tijdens de oorlog worden ingevoerd). Voor veel slijters betekenden lege flessen een welkome vorm van bijverdienste. De teruggehaalde en verzamelde lege flessen werden namelijk doorverkocht aan speciale tussenpersonen, die de flessen sorteerden en vervolgens in partijen aanboden aan kleine distilleerderijen, likeurstokerijen en wijnbottelarijen, waarmee de emballagecirkel weer rond was. Op bierflessen en Perl-flessen rustte wel statiegeld. Heineken, Amstel en andere grote Nederlandse brouwerijen hadden begin jaren dertig zelf de productie van flessenbier naar zich toe getrokken. Daarvoor lieten deze brouwerijen het bottelen van bier nog over aan hun agenten. Interessant is dat Campert in zijn verhaal de ouwe klares Bokma, Bols, Rynbende en Hartevelt personificeert als mannelijk, terwijl de merkloze jonge klare wordt voorgesteld als zijnde van het vrouwelijk geslacht. Laatstgenoemd product is ook niet gebotteld in een robuuste stenen kruik of vierkantige fles maar in “een slanke lichtgroene flesch”. Campert bevestigt daarmee het genderpatroon zoals dat al eeuwenlang in flessenland bestaat: alles wat zwaar, hoekig of dikbuikig is wordt gezien als mannelijk, alles wat slank of getailleerd is als vrouwelijk. Het werkelijke verschil tussen oude en jonge jenevers was uiteraard niet gelegen in de verpakking maar in de receptuur. Aan de bereiding van jonge jenevers was doorgaans nauwelijks of geen moutwijn te pas gekomen, als gevolg waarvan ze veel vlakker van smaak waren dan oude jenevers. De bijnaam klare voor jenever sloeg op de onverdunde consumptie. Als aan een glas jenever een paar druppeltjes elixer werd toegevoegd – wat vooral met jonge jenever gebeurde om de smaak wat op te peppen – vertroebelde de drank en was niet langer klaar (in de zin van helder).

© Peter Zwaal, 2019, 2024

Geraadpleegde literatuur
Diana van Dijk & Cees van der Wel, De jeneverschrijvers : de geschiedenis van het tijdschrift Rynbende (Amsterdam : eigen beheer, 1988)
Han G. Hoekstra, Over Jan Campert (Amsterdam : Salm, 1946)
C.G.M. Noordam, Rapport inzake Jan Campert (Den Haag : Bestuursdienst, Directie Haags Gemeente Archief, 2005)
Hans Renders, Wie weet slaag ik in de dood : biografie van Jan Campert (Amsterdam : De Bezige Bij, 2004)
Ewoud Sanders, Borrelwoordenboek : 750 volksnamen voor onze glazen boterham (Den Haag : Sdu / Antwerpen : Standaard Uitgeverij, 1997)