In veel Nederlandse bedrijven en organisaties wordt nog altijd vreemd tegen het archief aangekeken. Het gemiddelde bedrijfsarchief is een overtollige ruimte waar vooral financiële documenten op hun belastingtechnische verjaring wachten. Daarna volgt doorgaans vernietiging. “Er is geen enkele reden om al die ouwe troep te bewaren” heet het vaak ondiplomatiek. “Wij kijken vooruit, niet naar het verleden” is een andere veelgehoorde opmerking. Dat oud papier ook waardevol kan zijn, is de moraal van onderstaand verhaal.
Er is een tijd geweest, niet eens zo ver in het verleden, dat het product wél maar het woord frisdrank nog niet bestond. Rond 1925 prees een enkele fabrikant zijn product in advertenties of op etiketten reeds aan als verfrisschingsdrank. Maar als het ging om het geheel van alle leverbare soorten en smaken sprak de almachtige Warenwet van limonadegazeuses, hadden de fabrikanten het over gazeusedranken en bezigde het grote publiek de term priklimonades. Achter deze soortnamen ging een bonte verscheidenheid van producten schuil, die met elkaar gemeen hadden dat ze in hoofdzaak bestonden uit koolzuurhoudend water, suiker en een kunstmatige geur- en smaakstof (essence). Veel gebruikte essences waren citroen, frambozen, grenadine en champagnepils.
In de jaren dertig werd het productaanbod plotseling verbreed met vruchtenlimonades (die hun smaak niet ontleenden aan een essence maar aan het feit dat ze tenminste 10% vruchtensap bevatten) en met coladranken (cafeïnehoudende dranken op basis van een colanotenextract). Deze nieuwe producten wisten zich onder merknamen als Hero (Sinas, Cassis, Cerise) en Coca-Cola sterk te profileren ten opzichte van de veelal merkloze limonadegazeuses. Doordat Hero en Coca-Cola hun producten niet gaarne betiteld zagen als limonadegazeuses, ontstond langzaam maar zeker de behoefte aan een nieuw overkoepelend begrip. Rond 1940 sprak de fabrikantenorganisatie BBM steeds vaker van koolzuurhoudende alcoholvrije dranken wanneer zowel limonadegazeuses, vruchtenlimonades als coladranken werden bedoeld. Ondertussen bleef het grote publiek onbekommerd van priklimonades (of simpelweg prik) spreken.
Schoolse aanpak
Deze situatie bleef tot halverwege de jaren vijftig bestaan. Plannen voor een collectieve reclamecampagne brachten de BBM in 1955 in contact met het Amsterdamse reclamebureau van Joost Smit. Verantwoordelijk man voor het BBM-account werd Joost Smit’s creatieve rechterhand Dirk Johan [Dick] Schiferli (1912-2000). Deze besefte onmiddellijk dat met het politiek correcte begrip koolzuurhoudende alcoholvrije dranken weinig of niets viel aan te vangen. Vandaar dat Schiferli op de proppen kwam met een kort en krachtig alternatief: fris-drank.
Aangezien de BBM zo haar bedenkingen had tegen het begrip fris-drank (“stuitend voor het taalgevoel”), werd op aanraden van Schiferli een bekend letterkundige geconsulteerd. Deze Yge Foppema (1901-1993) liet weten dat hij het begrip fris niet minder dan een vondst achtte en dat de gevoelswaarde van dit woord volkomen bij de te propageren artikelen paste. “Het woord hoort thuis in vier onderscheiden maar samenhangende gevoelssferen, die van ‘nieuw’ [een fris idee], ‘gezond’ [er fris uitzien], ‘koel’ [een frisse dronk, frisse lucht] en ‘blij’ [frisse moed, fris en vrolijk].” Daarnaast bespeurde Foppema een klankassociatie: “Bij het woord ‘fris..s..s..’ hóórt men als het ware de fles opengaan.”
Met als slagzin “Drink fris!” ging de collectieve reclamecampagne in augustus 1956 van start. Doel van de campagne was het publiek bekend te maken met het begrip fris-drank en het gezegde fris drinken. Dagbladadvertenties toonden een schoolbord waarop in schoonschrift het gezegde fris drinken was vervoegd (Ik drink fris, jij drinkt fris, hij drinkt fris, etc.) terwijl op belerende toon werd uitgelegd wat dit werkwoord precies inhield. “Fris drinken betekent: een koolzuurhoudende alcoholvrije drank drinken.” Mede dankzij deze schoolse aanpak burgerde het neologisme frisdrank razendsnel in. Toen de Stichting Collectieve Reclame BBM (het reclamefonds van de BBM) na drie jaar haar werkzaamheden staakte, waren de meeste Nederlanders met het woord frisdrank vertrouwd en begonnen concurrerende begrippen als priklimonade en gazeuse geleidelijk in onbruik te raken.
Ereschuld
Tot zover niets aan de hand en ere wie ere toekomt. In juli 1990 ontving de BBM echter een brief van Schiferli waarin deze aanspraak maakte op een adequate vergoeding voor het bedenken van “een soortnaam die de eeuwigheid gaat trotseren”. In zijn brief zette de inmiddels gepensioneerde Schiferli uiteen waarom hij – na meer dan dertig jaar stilzwijgen – tot deze opmerkelijke stap was gekomen. Van verschillende zijden was hij de laatste tijd aangesproken over een artikel in het reclamevakblad NieuwsTribune, dat ook hem tot nadenken had gestemd. In dit artikel stond namelijk de volgende zin: “Schiferli bedacht het woord frisdranken en heeft toen vergeten daar een miljoen voor te vragen.” Bij wijze van anekdote maakte een vakbroeder van Schiferli, tekstschrijver Herman Pieter de Boer (eveneens afkomstig uit de stal van Smit), tijdens een veelbekeken televisiespelletje (Tien voor Taal) een soortgelijke opmerking. Om een lang verhaal kort te maken: Schiferli voelde zich duidelijk de risee van al die jongens die na hem in het reclamevak waren gegaan en die wél grote bedragen hadden geïncasseerd voor taalvondsten met heel wat minder eeuwigheidswaarde. Hoewel hij een miljoen gulden wel wat overdreven vond, meende Schiferli dat er van de zijde van de BBM op zijn minst sprake was van een ereschuld. “Ik heb er indertijd niets voor berekend omdat ik ervan uitging, dat de campagne nog een aantal jaren zou verder gaan, dan wel dat ik er een frisdrank-account aan over zou houden. Noch het één, noch het ander is voorgevallen.”
Begrijpelijkerwijs gaf de BBM zich niet zonder slag of stoot gewonnen en werd bij Schiferli geïnformeerd op welke juridische gronden hij zijn claim baseerde. Schiferli gaf er de voorkeur aan deze vraag niet te beantwoorden en liet weten dat hij in zijn brief opzettelijk gewag had gemaakt van een ereschuld. Toen de BBM zich vervolgens niet verwaardigde te reageren op herhaalde verzoeken tot regeling van deze ereschuldkwestie, gaf Schiferli de zaak in handen van een advocaat. Deze liet hierop aan de BBM weten dat “de gebruiker van een door een derde bedacht begrip die dat begrip in reclame-activiteiten gebruikt, verplicht [is] voor dit gebruik een vergoeding te betalen. Dat is niet alleen een natuurlijke verbintenis, maar ook een in rechte afdwingbare.” Wanneer de BBM bij haar standpunt bleef géén vergoeding aan Schiferli verschuldigd te zijn, zou een procedure aanhangig worden gemaakt. Naar aanleiding van dit dreigement gaf ook de BBM de zaak in handen van een advocatenkantoor (januari 1991).
Dit gerenommeerde kantoor schatte de juridische kansen van de BBM gunstig in. “Het woord [frisdrank] is destijds uitgevonden juist om als generieke aanduiding te dienen. Degene die de uitvinding heeft gedaan heeft zich dat uiteraard gerealiseerd. Onder die omstandigheden kan moeilijk worden volgehouden dat het tegen die uitvinder onrechtmatig zou zijn de aanduiding ook daadwerkelijk als generieke aanduiding te gebruiken. […] Wanneer sprake zou zijn van een min of meer exclusief gebruik van het woord frisdrank door u of met uw toestemming, zou zijn te denken aan verkrijgende verjaring nu u de term al meer dan 30 jaar gebruikt. Daarvoor zou nodig zijn dat sprake is van een zaak waarvan eigendom mogelijk is en van een gebruik uwerzijds dat wijst op de pretentie van rechthebbende.” Makkelijk gezegd, maar hoe gedaan? Een onderzoekje in eigen archief leek onontkoombaar. Van de BBM-beleidsmedewerkers wist helaas niemand goed de weg in de propvolle ladenkasten van het semi-statisch archief. Op zolder lagen nog eens honderden ongeïnventariseerde dossiers, strak bijeengebonden in bundels die te oordelen naar het stof al zeker twintig jaar niet meer waren beroerd. Zou zich daartussen ook een dossier bevinden dat het gerenommeerde advocatenkantoor enig houvast kon verschaffen?
Geen verkrijgende verjaring
Nu wilde het toeval dat de BBM juist een tijdelijk archivaris – namelijk ondergetekende – had aangetrokken om de overvolle ladenkasten eens uit te mesten en de stofboel op zolder te inventariseren: wat kon er weg (liefst zoveel mogelijk) en wat diende te worden bewaard (alleen het hoogst noodzakelijke)? Aan deze tijdelijk archivaris werd gevraagd of hij misschien documenten was tegengekomen die licht konden werpen op deze duistere zaak. Waren er stukken waaruit kon worden opgemaakt dat de BBM (of haar reclamefonds) zich sinds 1956 had gedragen als merkenrechtelijk gebruiker van het woord frisdrank? En als de tijdelijk archivaris dan toch met zijn neus in die ongeïnventariseerde troep dook, waren er misschien nog documenten waaruit bleek hoe de honorering van Schiferli was geregeld?
Voortvarend toog de bedrijfsarchivaris aan het werk. Binnen een half uur werd uit het semi-statisch archief een dossier opgediept over een zaak die in 1964 voor de rechtbank te Den Haag had gespeeld tussen de Stichting Collectieve Reclame BBM en het Nederlands Zuivelbureau. Laatstgenoemde instantie had in 1963 in een collectieve reclamecampagne voor karnemelk het woord frisdrank gebruikt, waartegen de Stichting Collectieve Reclame BBM in het geweer was getreden. Als eigenaar van een uit 1958 stammend beeldmerk waarin het woord frisdrank was verwerkt, eiste de Stichting dat het woord alleen mocht worden gebruikt ter aanduiding van koolzuurhoudende alcoholvrije dranken. Hoewel de Stichting de president van de Haagse rechtbank in kort geding aan haar zijde vond, trok zij in een eveneens aanhangig gemaakt hoofdproces aan het korste eind. De Haagse rechtbank bepaalde op 5 februari 1964 dat de Stichting Collectieve Reclame BBM geen enkel recht toekwam om het woord frisdrank te beschouwen als haar exclusieve eigendom. Tegen deze uitspraak werd geen beroep aangetekend.
Het volledige dossier overziend kwam de archivaris tot de conclusie dat van een exclusief gebruik van het woord frisdrank geen sprake was: naast de Stichting Collectieve Reclame BBM had immers ook het Nederlandse Zuivelbureau het woord frisdrank in een reclamecampagne gebruikt. Haar pretentie van rechthebbende had de Stichting reeds in 1964 moeten laten varen. Nog diezelfde dag liet de BBM aan het gerenommeerde advocatenkantoor weten dat archiefonderzoek had uitgewezen dat voor verkrijgende verjaring geen aanknopingspunten aanwezig waren.
Memorandum
Pogingen iets aan de weet te komen over de honorering van Schiferli leverden aanvankelijk niets op. Een schriftelijke overeenkomst tussen BBM en Smit’s Reclame- Advies- en Servicebureau N.V. werd niet gevonden, hoe goed de archivaris ook allerlei mogelijke vindplaatsen doorzocht. Uit de bank- en giroboeken van de BBM kon slechts worden afgeleid dat met enige regelmaat bedragen aan Smit’s waren overgemaakt. In enkele toevallig bewaard gebleven facturen van Smit’s werden echter uitsluitend reële onkosten en arbeidsuren gedeclareerd. Van een auteursrechtelijk vergoeding voor het verzinnen van het woord frisdrank was in deze facturen geen sprake. “Wij nemen aan dat het verzinnen van dit woord deel uitmaakte van de intrinsieke creativiteit, die samenhing met de aard der werkzaamheden, en dat in de toenmalige honorering van Schiferli de waardering voor deze werkzaamheden op voorhand voldoende tot uitdrukking is gekomen” liet de BBM aan haar advocatenkantoor weten. Hard bewijsmateriaal ontbrak echter.
Een maand later (maart 1991) wijdt de tijdelijk archivaris zich al lang en breed weer aan zijn eigenlijke taak – het opschonen van het sterk verwaarloosde BBM-archief – als hij op zolder een verrassende vondst doet. In een map met vergeelde vergaderstukken stuit hij op een memorandum uit maart 1955 van een bespreking tussen de voorlopige reclamecommissie van de BBM en Smit’s Reclame- Advies- en Servicebureau. In het memorandum wordt Smit’s (aanwezig in de persoon van Schiferli) de opdracht verleend tot het ontwerpen van een collectieve reclamecampagne onder voorbehoud van goedkeuring door de algemene ledenvergadering van de BBM. “Schiferli antwoordt zich bewust te zijn dat de opdracht vrijblijvend is. Desgevraagd bevestigt hij geen accounts op het gebied van limonade te hebben en ook in de toekomst deze niet te zullen aannemen.” Bingo! Het verhaal van Schiferli uit 1990, dat hij aan de BBM-campagne een frisdrank-account hoopte over te houden, blijkt niet te kloppen met de werkelijkheid van 1955: Schiferli deed vrijwillig afstand van eventuele frisdrank-accounts. Nog mooier wordt het als het memorandum stelt dat Schiferli zich bereid verklaart de BBM géén auteursrechten maar uitsluitend technische kosten in rekening te brengen. Zelfs als de algemene ledenvergadering onverhoopt niet met de collectieve reclamecampagne instemt “worden alleen de werkelijk gemaakte kosten berekend, dus geen honorarium voor denkwerk”. Bingo again! Dat Schiferli indertijd niets voor zijn creatie had ontvangen klopte, maar de toedracht was net even anders dan Schiferli het zich herinnerde.
Het document waarmee de aanspraken van Schiferli effectief konden worden bestreden lag op zolder. Inschakeling van advocaten was waarschijnlijk niet eens nodig geweest als Schiferli onmiddellijk was geconfronteerd met zijn toezeggingen uit 1955 (die hij ongetwijfeld was vergeten). Een beter geordend archief had veel frustratie en kosten kunnen voorkomen.
Waardeloos compliment
Schiferli en diens advocaat sputterden na inzage van het memorandum nog wat door over ereschuld, redelijkheid en billijkheid. Spoedig echter zagen zij in dat de BBM niet gevoelig was voor deze argumenten en werd de correspondentie beëindigd (april 1991). Een jaar later later mocht Schiferli in een televisieprogramma nogmaals uitleggen dat hij – en hij alleen – de auteur was van het woord frisdrank. De producente van het programma had de BBM enkele weken voor uitzending gebeld met de vraag of er soms nog beeldmateriaal bestond waarmee het verhaal van Schiferli kon worden gevisualiseerd. “U moet begrijpen dat kijkers snel afhaken bij een item dat enkel en alleen bestaat uit talking heads.” Bereidwillig dook de archivaris opnieuw in het BBM-archief en stuitte op een map met advertentie-afdrukken van de door Schiferli ontworpen campagne. Ook vond hij een enigszins verweerd reclamebord met het opschrift Drink fris! Beide zaken werden in het televisieprogramma getoond terwijl Schiferli, een breekbaar ogende en moeizaam sprekende 80-jarige, aan interviewer Jan Kuitenbrouwer uitlegde hoeveel moeite het hem in 1956 had gekost de BBM te overtuigen van een campagne rond het begrip frisdrank. De kwestie van de honorering werd niet aangesneden of was misschien door de producente uit het programma geknipt.
Kuitenbrouwer hield het gezellig. “Het is toch een compliment dat het woord nu algemeen wordt gebruikt?” vroeg hij retorisch, waarna Schiferli op Kuitenbrouwers suggestie een woordenboek opsloeg om na te gaan of het lemma frisdrank daarin voorkwam. Schiferli’s wijsvinger gleed over de bladspiegel en hield halt bij het woord frisdrank. “Nou ik ben de auteur daarvan” schamperde Schiferli. Het klonk een beetje zuur. Het deed denken aan een ex-profvoetballer, die weet dat sommige profs nu op hun vijfentwintigste al miljonair zijn terwijl je vroeger in je hele carrière hooguit een sigarenzaak bij elkaar kon schoppen.
© Peter Zwaal, 1995, 2014
Eerder in verkorte vorm verschenen onder de titel: Bewaren is beter dan betalen : wie heeft het auteursrecht op ‘frisdrank’?, Intermediair 31 (1995) 19 (12 mei) p.29.