Half februari was ik op bezoek bij een bevriende boomkweker in Boskoop. In vroeger eeuwen werden de langgerekte percelen in Boskoop regelmatig bemest en opgehoogd met de inhoud van stedelijke beerputten. Daardoor bevat het plaatselijke bodemarchief heel wat anorganisch afval dat ook uit deze beerputten afkomstig is, zoals (gebroken) glas- en aardewerk en (Goudse) pijpenkoppen. Bij het graven van kuilen voor bomen en struiken worden deze zaken frequent opgedolven. De boomkweker met wie ik bevriend ben bewaart al zijn bodemvondsten in een hoekje van zijn kas. In dat hoekje trof ik, tussen allerlei medicijnflesjes en glasscherven, ook een zeegroene Hamiltonfles aan met enkele aangegroeide oesterschelpen. “Die komt vast niet hier uit de bodem” zei ik tegen de boomkweker. Mijn veronderstelling was juist. De fles was ooit door een Bretonse visser als bijvangst in zijn netten omhoog gehaald. Vervolgens had een Nederlandse toeriste, de moeder van de boomkweker, de fles van de visser gekocht. En zo was de Hamiltonfles dus in Boskoop terechtgekomen.
Tussen pakweg 1820 en 1875 was de Hamiltonfles in Groot-Brittannië de standaardverpakking voor kunstmatige mineraalwaters, sodawater, tonic en andere koolzuurhoudende alcoholvrije dranken. Hamiltonflessen zijn enigszins eivormig en kunnen dus niet rechtop staan. Dat de naam Hamilton aan dit soort flessen is verbonden, komt omdat ene William Francis Hamilton uit Lower Mount Street, Dublin, in mei 1809 een patentaanvraag deed waarin hij repte van een fles “of a long ovate form […] not having a square bottom to stand upon”. Dat deze flessen alleen liggend konden worden vervoerd en bewaard had als voordeel dat de kurk in de flessenhals permanent in contact met de vloeistof stond en dus nooit kon uitdrogen. Een uitdrogende kurk was voor koolzuurhoudende alcoholvrije dranken funest: daardoor vervloog namelijk het koolzuurgas en verloren deze dranken veel van hun aantrekkelijkheid.
Omdat Hamiltonflesjes niet op café- en terrastafeltjes konden staan, kwamen er al spoedig speciale houders en standaards op de markt die dit wel mogelijk konden maken. Het flesje in de houder is van de Ierse firma Bewley & Evans uit Dublin (met een depot in Londen). Ook in de Verenigde Staten werd patent aangevraagd op een speciale standaard.
Ondanks de patentaanvraag op zijn naam staat allerminst vast dat William Francis Hamilton de uitvinder was van de eivormige fles. De betreffende patentaanvraag gold namelijk niet zozeer de fles als wel een veelomvattend productieproces ter vervaardiging van kunstmatige mineraalwaters. Het enige dat met zekerheid uit de patentaanvraag kan worden opgemaakt is dat Hamilton zelf mineraalwaterfabrikant was. Jammer genoeg bevat de patentaanvraag geen tekening of illustratie van de eivormige fles. Alleen vanwege het feit dat eerdere beschrijvingen of vermeldingen van eivormige flessen ontbreken, is Hamiltons naam met dit type fles verbonden geraakt.
Bepaald niet uit te sluiten valt dat enkele andere mineraalwaterfabrikanten Hamilton zijn voorgegaan bij het gebruik van de eivormige fles. Sommige amateurhistorici menen op onduidelijke gronden dat Johann Jacob Schweppe (1740-1821) en/of Nicolas Paul (1763-1806) dit type fles al eerder hebben gebruikt. Enkelen gaan zelfs zover om hen aan te merken als de bedenkers of uitvinders van de eivormige fles. Schweppe en Paul waren enkele jaren zakenpartners in een mineraalwaterfabriek te Genève en vestigden zich later allebei als mineraalwaterfabrikant in Londen (Schweppe in 1792, Paul in 1802). Tussendoor stichtte Paul met een andere compagnon nog een mineraalwaterfabriek in Parijs (1799). Dat Schweppe en Paul slimme ondernemers waren wil ik graag geloven maar er is werkelijk geen flintertje bewijs dat zij zich met het ontwerpen van flessen hebben bezig gehouden. Van Paul weten we dat hij ook een bekwaam werktuigbouwkundige was, die belangrijk heeft bijgedragen aan het optimaliseren van het productieproces van koolzuurhoudende alcoholvrije dranken. Maar in diverse verslagen is opgetekend dat Paul in zijn mineraalwaterfabriek in Genève gebruik maakte van flessen met een inhoud van 60 cl (“trois cinquième de litres”) en dat hij in zijn fabriek in Parijs eveneens flessen gebruikte met een dergelijke inhoud (”6,11 hectogrammes d’eau”). Dat kunnen dus onmogelijk eivormige flessen zijn geweest, want die hadden hooguit een inhoud van 30 cl.
Vooralsnog hou ik het er op dat de eivormige fles ergens begin 19e eeuw is ontwikkeld in Groot-Brittannië, vanwege de ruime verspreiding die dit type fles aldaar vond in de navolgende decennia. Op het Europese continent wist de fles nauwelijks voet aan de grond te krijgen. Wel werd de eivormige fles vanuit Britse havens in enorme hoeveelheden verscheept naar de koloniën overzee. Ierland behoorde destijds nog in zijn geheel tot Groot-Brittannië en ook Dublin was een belangrijke uitvoerhaven van gebottelde kunstmatige mineraalwaters en andere koolzuurhoudende alcoholvrije dranken. Toonaangevend in die uitvoerhandel werden in tweede helft van de 19e eeuw de bedrijven A. & R. Thwaites & Co. en Cantrell & Cochrane. Miljoenen eivormige flesjes gevuld met koolzuurhoudende alcoholvrije dranken zijn door beide Dublinse bedrijven naar alle uithoeken van het Britse imperium geëxporteerd. De flesjes werden betrokken van enkele grote verpakkingsglasfabrieken uit Ringsend, even buiten Dublin. Door deze glasfabrieken werden ze aangeduid als ‘’eggs’’. In catalogi en productoverzichten van deze glasfabrieken kan nergens de benaming “Hamilton bottle” worden aangetroffen. Het lijkt er dus op dat die laatste benaming pas in de 20e eeuw in zwang is geraakt, toen musea en verzamelaars zich gingen verdiepen in de oorsprong van de eivormige fles en daarbij op Hamiltons patentaanvraag uit 1809 stuitten.
Hamiltonflesjes hadden een kurksluiting die met een gevlochten ijzerdraad was geborgd. Zo’n gevlochten ijzerdraad, muselet genaamd, wordt hedentendage alleen nog maar gebruikt voor mousserende wijnen. De firma Bewley & Evans liet in 1845 weten dat de flesjes die het bedrijf in omloop bracht, voorzien waren van een gepatenteerde metalen klem. Daardoor was het mogelijk om de flesjes ook zonder kurkentrekker te ontkurken.
Naspeuringen naar de persoon van William Francis Hamilton en zijn mineraalwaterbedrijf hebben tot nu toe weinig opgeleverd. Een mogelijk aanknopingspunt is dat in de tweede helft van de 19e eeuw in Dublin een mineraalwaterbedrijf opereerde genaamd Bewley, Hamilton & Co., later genaamd Hamilton, Long & Co. Dit bedrijf (Lower Sackville Street 3-4) vervaardigde tevens allerlei chemische en pharmaceutische preparaten, maar dat hoeft geenszins te verbazen. Ook kunstmatige mineraalwaters waren immers in aanvang apothekersartikelen en werden pas geleidelijk genotsmiddelen. Mineraalwaterfabrikant William Francis Hamilton is wellicht ook van oorsprong apotheker geweest. Dat er in het Dublin van de late 18e en vroege 19e eeuw een apothekersgeslacht genaamd Hamilton actief is geweest staat als een paal boven water. Maar of William Francis Hamilton tot dit geslacht behoorde is onduidelijk en ook is niet vast te stellen of hij op enigerlei wijze kan worden gelinkt aan het latere mineraalwaterbedrijf Bewley, Hamilton & Co. (en de erfopvolger daarvan). Afgaande op de advertenties lijkt het erop dat dit mineraalwaterbedrijf niet primair op export was gericht (zoals Thwaites & Co. en Cantrell & Cochrane) maar veeleer mineraalwaters produceerden voor de plaatselijke markt. En hoe je het ook wendt of keert: de eivormige fles was bij uitstek een exportfles, toegesneden op intercontinentaal vervoer en zeer lange houdbaarheid. Uit zijn patentaanvraag blijkt dat William Francis Hamilton zich hier ten volle van bewust was. Misschien heeft deze mysterieuze mineraalwaterfabrikant dus een bescheiden pioniersrol vervuld in een tak van uitvoerhandel die vooral andere bedrijven uit Dublin veel succes heeft gebracht.
Terug naar het flesje dat ik in Boskoop aantrof. Vermoedelijk zal het ooit door een oceaanreiziger of matroos overboord geworpen zijn. Daarna spoelde het aan op een oesterbank en namen de mollusken bezit van het flesje. Toen werd het een toeristisch souvenir en nu slijt het zijn dagen op een boomkwekerij. Waarschijnlijk zal het ook daar niet eeuwig blijven en neemt iemand het mee naar een andere plek op aarde. Ik begon ermee het een Hamiltonfles te noemen maar of die naam wel passend is betwijfel ik. Laat ik dit exemplaar maar gewoon een ‘eitje’ noemen.
© Peter Zwaal, 2023, 2024
Dit artikel is verschenen in het glashistorisch tijdschrift De Oude Flesch 45 (2024) 2 (juni) [#176] p.16-18.
Geraadpleegde literatuur
Harry Napier Draper, Pharmacy at the Dublin Exhibition. In: Transactions of the Pharmaceutical Society 7 (1865) 2 (August 1) p.52-57
Frank Hopkins, Rare old Dublin : heroes, hawkers and hoors (Dublin : Mercier, 2002) p.117-118
Hans-Jürgen Krackher, Hamilton bottle, https://spiritschweppes.com/tag/hamilton-bottle, 3 maart 2014
Mary L. Mulvihill, Ingenious Ireland : a county-by-county exploration of the mysteries and marvels of the ingenious Irish (New York : Simon & Schuster, 2003) p.70
Douglas A. Simmons, Schweppes : the first 200 years (London : Springwood, 1983)
John Sproule, The Irish industrial exhibition of 1853 : a detailed catalogue of its content (Dublin : James McGlashan, 1854) p.399
Rapports sur l’établissement des eaux minérales factices de MM. Triayre et Jurine, précédemment Paul, Triayre et compagnie (Paris : Institut National des Sciences et Arts, 1810)