Dieuwertje Diekema : een drankenparade die leest als een verlanglijstje

Kees StipDieuwertje Diekema (C. Stip), 1945

De geschiedenis van de humoristische verzencyclus Dieuwertje Diekema van Kees Stip is overbekend. Stip (1913-2001) schreef het werk toen hij in 1943 als reserveofficier van het Nederlandse leger was ondergedoken. Die onderduik hield verband met de oproep die alle reserveofficieren hadden ontvangen om zich wederom in krijgsgevangenschap te begeven ten behoeve van de Arbeitseinsatz in Duitsland. Door tussenkomst van dichter J.W.F. Werumeus Buning (1891-1958), wiens beroemde verzencyclus Maria Lécina (1932) in Dieuwertje Diekema wordt geparodieerd, belandde Stips verzencyclus bij de clandestiene uitgever Chris Leeflang (1904-1993) in Utrecht. De uitgave van Leeflang, onder het valse impressum N.V. Douwe Diekema’s Uitgeversmaatschappij te Franeker, was niet de enige die tijdens de oorlog verscheen. Buiten medeweten van Stip verschenen ook nog enkele roofdrukken van Dieuwertje Diekema. “Maar”, zo noteerde Stip in de eerste naoorlogse uitgave van Dieuwertje Diekema (1945), “de ijverigste uitgever bleek het Nederlandsche volk te zijn. Overal kwam ik copieën tegen, geschreven, gestencild, getikt en gehectografeerd. Sommigen hadden evenveel regels als het oorspronkelijke, doch minder woorden. Maar de beste hadden tien tot twaalf coupletten méér. Als de vrede niet tusschenbeide was gekomen zou het een echt volkslied zijn geworden.”[1]

De door Stip geautoriseerde versie van Dieuwertje Diekema telt 29 coupletten, ook al spreekt de ondertitel van “een lied in dertig verzen”. Titelheldin Dieuwertje staat bij haar pa, die kastelein is, achter de bar in café De Laatste Ronde. Dat café bevindt zich ergens in het Noorden des lands (“in Scheemda, Sneek of Wolvega”). Het meest bekend geworden en het vaakst geciteerd is het twintigste couplet van Dieuwertje Diekema, dat handelt over het opvliegende karakter van Dieuwertjes vader:

Honderd stieren in Dieren doen Dieren tieren
en tweehonderd wolven Wolvega,
maar geen stier kan zoo met z’n vieren tieren
als de pa van Dieuwertje Diekema.

Kort gezegd komt het er in de verzencyclus op neer dat vader Diekema in woede ontsteekt als een dronken schipper zijn bevallige dochter te na komt. Maar eerst heeft Dieuwertje diezelfde schipper wel stomdronken gevoerd.

Dieuwertje schonk hem twintig Catsjes,
de schipper dronk ze allemaal op
en toen hij er dertig had gedronken
zag hij Dieuwertje Diekema op haar kop.

Catz-elixer

advertentie Catz-elixer, 1933Catz-Rotterdammer (advertentie 1939)Met “Catsjes” zijn glaasjes jenever bedoeld die zijn gearomatiseerd (op smaak gebracht) met een paar druppeltjes kruidenelixer van het merk Catz & Zoon van Pekela. Dit op smaak brengen van jenever met een kruidenelixer is in de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw een zeer courante praktijk. De drogisterij annex likeurstokerij Catz & Zoon uit Nieuwe Pekela, in 1789 gesticht door de uit Duitsland afkomstige jood Heiman Cohen Catz (1754-1841), wist vanaf het midden van de negentiende eeuw nationale en internationale roem te verwerven met haar bittere kruidenelixer. Vooral nadat de likeurstokerij was afgesplitst van de drogisterij en specerijenhandel (1856), ging het crescendo met het Catz-elixer, waaraan allerlei heilzame eigenschappen werden toegeschreven. In het bijzonder zou het elixer de eetlust opwekken en de spijsvertering bevorderen. Tot op zekere hoogte liftte het product mee op de roem van de Nederlandse jenever. In 1894 verhuisde de likeurstokerij naar de Damsterkade in Groningen en timmerde nadien aan de weg als Catz & Zoon van Pekela. Na de Tweede Wereldoorlog raakte het op smaak brengen van jenever met een bittertje snel in onbruik. De nieuwe, zogenaamde jonge jenevers die op de markt verschenen, ontleenden hun populariteit juist aan hun neutrale smaak en zachte afdronk. Eind 1969 nam de Koninklijke Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek N.V. (KNGSF) het bedrijf Catz & Zoon van Pekela over. Minder dan een jaar later werden alle distilleerderijen van de KNGSF (Delft) samengevoegd met die van de N.V. Zuid-Nederlandse Spiritusfabriek (Bergen op Zoom) in het bedrijf Henkes Verenigde Distilleerderijen te Hendrik-Ido-Ambacht. In Hendrik-Ido-Ambacht is nog wel enkele jaren Catz-elixer gestookt maar rond 1980 lijkt het product van de markt verdwenen. Historicus en lexicograaf Ewoud Sanders heeft opgemerkt dat het Catsje opmerkelijk vaak in de Nederlandse literatuur bezongen is, maar dat het nochtans nooit de dikke van Dale heeft gehaald.[2] Behalve aan jenever werd het elixer ook wel toegevoegd aan een glas spuit- of mineraalwater. Een aldus gearomatiseerd watertje, al dan niet met een schepje suiker erbij, heette een Catz-Rotterdammer. Vermoedelijk is dit drankje in 1926 verzonnen door een reclamebureau in opdracht van de firma Catz en Zoon van Pekela, teneinde de zomerverkoop van het elixer te stimuleren.[3]

Drankenparade

suikerschaal en suikerlepelsBuiten het Catsje passeren in Dieuwertje Diekema nog heel wat andere alcoholhoudende dranken de revue. In het zevende couplet is sprake van “Oude of Jonge met of zonder, of Oranjebitter met een klont”. Dat met of zonder slaat op jenever met of zonder een paar druppeltjes Catz-elixer. De klont in de oranjebitter betreft een klontje suiker, om de lichte bittersmaak van sinaasappelschillen te maskeren. Het toevoegen van een schepje of klontje suiker aan oranjebitter of citroenjenever (“citroentje met suiker”) was in het midden van de twintigste eeuw een hele gangbare gewoonte. In veel café’s stond op de bar een schaal met suiker(klontjes) waar klanten naar believen van konden nemen om hun borrel aan te zoeten.

In het achtste, negende en tiende couplet van Dieuwertje Diekema komen de merk- en firmanamen Bols, Tip van Bootz, Pernod Fils en Dubonnet voorbij. Ook is sprake van Lichte Angst en Kriekenlambiek. Laat ik die hele drankenparade maar eens afwandelen. Bols behoeft natuurlijk nauwelijks toelichting. De N.V. Amsterdamsche Likeurstokerij ’t Lootsje der Erven Lucas Bols (Amsterdam) was bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veruit de grootste Nederlandse producent van gedistilleerde dranken. Het bedrijf vervaardigde zowel jenever als likeuren. Voor jenever hanteerde het bedrijf al bijna vijftien jaar de slagzin “Elken dag één glaasje!” Vrijwel elke Nederlander die wel eens een horecagelegenheid bezocht moet bekend geweest zijn met die slagzin.

Tip van Bootz en Voorburg

advertentie Tip van Bootz, 1932Tip van Bootz is een eind 1931 door N.V. H. Bootz’ Distilleerderij (Amsterdam) geïntroduceerde likeur. Op het etiket van de flessen prijkte een afbeelding van de beurs van Berlage en de eerste advertenties voor deze likeur verschenen op de beurspagina’s van het Algemeen Handelsblad. “Een tip ná de beurs is ook wat waard, als het maar ’n Tip van Bootz is” luidde de door het reclamebureau De la Mar verzonnen slagzin.[4] Het is één van de vele pogingen van distillateurs en reclamemakers om het nuttigen van een bepaald drankje te verbinden aan een bepaald tijdstip van de dag. Na sluitingstijd van de beurs betekent immers: om half zes. Ongetwijfeld werd met het product Tip van Bootz ingehaakt op de zeer succesvolle, in 1929 gestarte reclamecampagne van N.V. Distilleerderij v/h Simon Rynbende & Zonen (Schiedam), waarin de klok van vijf uur gelijk gesteld werd aan het sein om Rynbende jenever te gaan drinken (“Rynbende heit de klok”).[5] Tip van Bootz was een oranjekleurige likeur met een aroma van onder andere sinaasappelschillen. Het product was tot ver in de jaren tachtig van de twintigste eeuw een vertrouwde verschijning in de schappen van Nederlandse slijterijen. Daarna heeft nog wel eens een herintroductie plaats gevonden maar zo rond 2000 was de drank alleen nog verkrijgbaar in proeflokaal De Drie Fleschjes in Amsterdam.[6]

De handtastelijke schipper die Dieuwertje Diekema belaagt, verklaart dat hij ooit eens Tip van Bootz gedronken heeft in Voorburg. Behalve een plaatsnaam is Voorburg ook de aanduiding voor een soort likeur getrokken van sinaasappelschillen. Daarmee is Voorburg dus een likeur die verwant is aan Tip van Bootz. Het kan dan ook bijna geen toeval zijn dat Kees Stip het product Tip van Bootz aan de plaatsnaam Voorburg koppelt. Likeurstokers die Voorburg vervaardigen, deden dit vaak in verschillende sterkte. Voor café’s die een vergunning hadden voor het schenken van sterke drank had de likeur meestal een alcoholgehalte van 20% of meer; voor café’s die alleen zwak-alcoholhoudende dranken mochten schenken was er Voorburg met een alcoholgehalte van net onder de 15% (meestal 14,9%). Zo’n laaggradige likeur werd een verloflikeur genoemd. In 1927 stond in Venlo een kastelein voor de rechter wegens het voorhanden hebben en verkopen van Voorburg met een alcoholgehalte van 19,17% terwijl hij geen vergunning had voor het schenken van sterke drank en dus alleen maar verloflikeuren mocht verkopen. Omdat de kastelein beweerde te goeder trouw te handelen kwam hij er met een waarschuwing vanaf.[7]

Importdranken

advertentie Dubonnet, 1937advertentie Dr. Siegerts Angosturabitter, 1935

 

 

 

 

Over Pernod Fils kan ik weer kort zijn. Daarmee wordt de bekende Franse anijslikeur bedoeld. Dubonnet is een ook thans nog bestaande Franse aperitiefdrank op basis van wijn. Aan die wijn zijn alcohol, suiker, kinine en een kruidenextraxt toegevoegd. In Frankrijk heet dat een vin tonique au quinquina. Soortgelijke dranken zijn tientallen jaren lang ook in Nederland geproduceerd onder de noemer kinawijn. In 1932 heeft illustrator A.M. Cassandre (1901-1968) een tekening voor Dubonnet vervaardigd die als advertentie, affiche en muurschildering wereldberoemd is geworden. Eigenlijk zijn het drie tekeningen – zeg maar een stripje – van een mannetje met bolhoed dat geleidelijk meer kleur krijgt als hij een paar glaasjes van het wijnaperitief nuttigt: “Dubo, Dubon, Dubonnet.” Tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is dit stripje ook in de Nederlandse advertentiecampagne voor Dubonnet gebruikt. De Nederlandse importeur van Dubonnet was André Kerstens’ Wijn- en Gedistilleerdhandel N.V. (Tilburg).[8]

Een “Lichte Angst” is een glaasje jenever waar enkele druppeltjes Angosturabitter aan zijn toegevoegd. Dit roodkleurige kruidenelixer uit Zuid-Amerika werd behalve voor het aromatiseren van jenever ook gebruikt als smaakmaker in soepen en andere gerechten. Ook vandaag de dag is in elke professionele cocktailbar een flesje Angosturabitter te vinden. De naam Angostura verwijst naar de Venezolaanse havenstad. Oorspronkelijk was de producent van het kruidenelixer, Dr. J.G.B Siegert & Hijos, in Venezuela gevestigd maar in 1875 verhuisde het bedrijf naar Port of Spain, Trinidad. In Nederland werd het kruidenelixer voor de Tweede Wereldoorlog geïmporteerd door de Schiedamse distileerderij J.A.J. Nolet.[9] Aangezien Nolet in advertenties regelmatig waarschuwde voor namaak zal er ongetwijfeld sprake zijn geweest van producten die in smaak, kleur en verpakking sterk op het Angosturabitter van Dr. Siegert leken.[10]

Kriekenlambiek

etiket Morella (Fa. J. Henquet, handelend onder de naam Brouwerij De Haan, Eijsden), circa 1940De opsomming van alcoholhoudende dranken in Dieuwertje Diekema bestaat niet louter uit gedistilleerde dranken. Er duikt ook een biersoort in deze drankenparade op, namelijk kriekenlambiek. Dat is een rins smakend tarwebier ontstaan door natuurlijke vergisting en langdurige rijping. Tijdens het rijpingsproces worden kersen (krieken) toegevoegd. Kriekenlambiek wordt tegenwoordig nagenoeg uitsluitend gemaakt in en rondom Brussel, maar tot zeker halverwege de negentiende eeuw werd het ook in andere delen van België en Nederland vervaardigd. In de twintigste eeuw hebben ook enkele brouwerijtjes in Zuid-Limburg nog kriekenlambiek en morellenbier geproduceerd. Buiten de eigen regio vonden deze bieren echter geen afzet.[11] De dronken schipper die in Dieuwertje Diekema aan het woord is, zegt dat hij kriekenlambiek gedronken heeft in Geleen dus daarmee blijft Stip keurig binnen de lijntjes van de realiteit. In Nederland werd in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog namelijk geen Belgisch kriekenlambiek geïmporteerd, dus de consumptie moet wel tot Zuid-Limburg beperkt zijn gebleven. De folklorist Dirk Jan van der Ven (1891-1973), die in de jaren 1935-1936 door het land trok met een lezing met lichtbeelden over De rol van het bier in het Nederlandse volksleven, besteedde in deze lezing onder andere aandacht aan het Zuid-Limburgse morellenbier.[12]

Tot besluit

Toen Kees Stip Dieuwertje Diekema schreef was de borrel schaars geworden en het bier waterig.[13] Buitenlandse aperitieven als Dubonnet en Pernod waren in Nederland nauwelijks meer verkrijgbaar en datzelfde gold voor Angosturabitter. Die schaarste aan alcoholhoudende dranken heeft ongetwijfeld eveneens bijgedragen aan het grote succes van Dieuwertje Diekema. Voor iemand uit 1943 of 1944 moet de verzencyclus hebben gelezen als een verlanglijstje naar betere tijden, waarin elke horecabezoeker weer naar believen zou kunnen kiezen uit een breed aanbod van alcoholica.

 

© Peter Zwaal, 2016, 2019

[1] C. Stip, Dieuwertje Diekema : een lied in dertig verzen waar geen woord Spaansch bij is (’s-Gravenhage : L.J.C. Boucher, 1945) p.4
[2] Ewoud Sanders, Borrelwoordenboek : 750 volksnamen voor onze glazen boterham (Den Haag : Sdu ; Antwerpen : Standaard Uitgeverij, 1997) p.45-47. Sanders meldt ook samenstellingen als jonge, oude en lichte Catz, al naar gelang de combinatie met jonge of oude jenever en de concentratie van het elixer. Een zwarte Catz zou volgens hem een op de zwarte markt gekochte Catz zijn maar dat betwijfel ik ten zeerste. Waarschijnlijk verwijst de benaming zwarte Catz naar een bekende reclameplaat voor het elixer waarop een grote zwarte kat staat afgebeeld terwijl uit de fles met het elixer enkele jonge katjes tuimelen als waren dit druppels.
[3] Tussen 1926 en 1941 kan het begrip Catz-Rotterdammer worden aangetroffen in diverse advertentiecampagnes van de Fa. Catz en Zoon van Pekela.
[4] Algemeen Handelsblad, 8 en 20 januari 1932
[5] Algemeen Handelsblad, 12 december 1929; Nieuwe Rotterdamsche Courant, 12 december 1929. De slagzin “Rynbende heit de klok” kwam uit de koker van reclamebureau Ervaco (Den Haag).
[6] Loebas H.M.C. Oosterbeek, Innemende mensen en andere klare taal : een drieluik over driehonderdvijftig jaar proeflokaal De Drie Fleschjes (Amsterdam : De Drie Fleschjes, 2000)
[7] Limburger Koerier, 24 mei 1927
[8] Peter Zwaal, Frisdranken in/uit de kunst (Rotterdam : Vereniging Nederlandse Frisdranken Industrie, 2006) p.198-199
[9] Sanders, Borrelwoordenboek, p. 25-27; Peter Zwaal, Familie Nolet. In: Joop Visser, Matthijs Dicke en Annelies van der Zouwen (red.), Nederlandse ondernemers 1850-1950 : Noord-Holland en Zuid-Holland (Rotterdam : Stad en Bedrijf ; Zutphen : Walburg Pers, 2013) p.292-301
[10] Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2 juli 1914 en 29 december 1922; Haagsche Courant, 29 juni 1932
[11] Marco Daane, Bier in Nederland : een biografie (Amsterdam ; Antwerpen : Atlas Contact, 2016) p.228-230 & 350; Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2 & 4 april 1858
[12] D.J. van der Ven, Het bier in de Nederlandse historie en folklore, Kroniek der Brabantse brouwhistorie 5 (2013) p.8-17; Algemeen Handelsblad, 18 oktober 1935, Het Vaderland, 29 oktober 1935, Limburgsch Dagblad, 3 januari en 29 mei 1936; De Telegraaf, 11 januari 1936, Nieuwe Tilburgsche Courant, 14 april 1936, Limburger Koerier, 19 mei 1936
[13] Paul Arnoldussen & Jolande Otten, De borrel is schaarsch en kaal geworden : Amsterdamse horeca 1940-1945 (Amsterdam : Bas Lubberhuizen, 1994)