Zo’n twintig jaar lang heeft het pand Oude Delft 157 dienst gedaan als studentenkast. De eigenaresse en hoofdbewoonster, douairière Viktoria Maria Margarete Elias-Schloss (1885-1975), verhuurde kamers aan studenten van de Technische Hogeschool Delft. Soms woonden er wel dertien studenten tegelijk onder het dak van de douairière, die overigens van tamelijk eenvoudige komaf was en wier wieg in Berlijn had gestaan. Met het verhuren van kamers was Margarete (voor intimi Greta, Gretchen of Gretelein) Schloss begonnen na het overlijden van haar echtgenoot, de briljante hoogleraar wisselstroomtheorie en theoretische elektriciteitsleer Prof. Dr. Jhr. Gerhard Joan Elias (1879-1951). Gerhard en Margarete waren op 27 juni 1911 in Heemstede getrouwd. Gerhard was op dat moment werkzaam op het laboratorium van de Teyler Stichting in Haarlem. Gerhard en Margarete hadden elkaar in 1910 leren kennen toen Gerhard als assistent van professor H.E.J.G. du Bois werkzaam was op het Bosscha-laboratorium in Berlijn. Op dat moment werkte Margarete in een chocolaterie van de winkelketen Cyliax – een soort Jamin – in de Spandauerstraße.
Toen Gerhard in 1916 de functie aanvaardde van buitengewoon hoogleraar aan de Polytechnische Hogeschool vestigde het echtpaar zich in Delft, waar ze aanvankelijk op het adres Van Leeuwenhoeksingel 27 woonden maar al snel verhuisden naar Noordeinde 17. Het echtpaar Elias – of Geh en Deti zoals ze elkaar noemden – bleef kinderloos. Om het gemis aan kinderen te compenseren nam Margarete een Hollandse keeshond als gezelschaps- en troeteldier. Een groot geluk was dat Margarete ook een aantal jaren heeft mogen moederen over een nichtje uit Berlijn. Deze Gertrud Marthe (Trudchen) Schloß (1910) maakte op 21 juni 1917 op zes en een halfjarige leeftijd haar entree in het huishouden van Geh en Deti. Het telegram dat Trudchens komst aankondigde heeft Margarete haar leven lang bewaard. Vermoedelijk hing de komst van Trudchen samen met het gegeven dat haar vader, Arthur Schloß, onder de wapenen was geroepen en dat een verblijf in het neutrale Nederland voor Trudchen verstandiger werd geacht. Trudchen sprak al snel vloeiend Nederlands en adresseerde het echtpaar Elias als ‘pappie en mammie’. Tot grote droefenis van het echtpaar Elias besloten Trudchens ouders echter hun dochter na zeven jaar weer naar Berlijn terug te halen. Het echtpaar Elias was op dat moment juist verhuisd naar het grachtenpand Oude Delft 157, dat Gerhard op 6 maart 1924 voor 24.000 gulden had gekocht. Van dit prachtige huis en de ruim bemeten achtertuin heeft Trudchen slechts enkele weken kunnen genieten.
Om de leegte in het huis na Trudchens vertrek te bestrijden nam Margarete nog enkele keeshondjes. Al snel kende haar liefde voor dit hondenras geen grenzen meer. Met verschillende keesjes behaalde ze prijzen op tentoonstellingen voor rashonden. In de achtertuin werden in de loop der jaren heel wat prijsdieren begraven. Natuurlijk kon Margarete het niet over haar hart verkrijgen om haar lievelingen zomaar in de grond te stoppen. De hondjes werden begraven in met zijde gevoerde kistjes. Gerhard Elias had waarschijnlijk niet het lef zijn vrouw aan te spreken op dit toch wel wat dwaze gedrag. Hij toonde zich zelfs bereid voor een fotograaf te poseren bij de lijkbaar van één van de hondjes “als bedroefde nabestaande”. Margarete wist uiteraard precies waar in de tuin zich de hondengrafjes bevonden. Een latere eigenaar van de tuin was daarvan niet op de hoogte, met als gevolg dat hij banjerend door het groen pardoes in zo’n hondengrafje is getrapt. Naast hondjes bezat het echtpaar Elias ook pauwen, die werden gehuisvest in een tuinhuis dat door vroegere bewoners van Oude Delft 157 was gebruikt als onderkomen voor een kind met tuberculose. Sierlijk waren de pauwen ontegenzeggelijk maar of omwonenden ook zo ingenomen waren met het geschreeuw valt te betwijfelen.
In het kleinsteedse Delft bleef Margarete haar hele leven lang terugverlangen naar het mondaine Berlijn. Met familieleden en vriendinnen bleef ze per brief en prentbriefkaart contact onderhouden en uiteraard bezochten Margarete en haar echtgenoot ook af en toe haar geboortestad. Margaretes zuster Mathilde (Hilda, Tilde of Tildechen) logeerde zo nu en dan in Delft. Na het overlijden van haar echtgenoot raakte de douairière, die de Nederlandse taal nooit helemaal onder de knie had gekregen, voor sociale contacten steeds meer aangewezen op haar inwonende studenten en naaste buren in Delft. Heel af en toe bezocht ze Trudchen, die inmiddels gehuwd was met ene Fritz Otto Standfuß, de Zweedse nationaliteit had aangenomen en woonachtig was in Örebro. Helemaal naar tevredenheid verliepen die logeerpartijen niet, want tegenover buren klaagde de douairière dat Trudchen voor het geboden verblijf en logies een vergoeding wenste. Vanaf het midden van de jaren vijftig ging Margarete in de zomer steevast enkele weken naar Lochem, waar haar ongehuwde schoonzuster Alexandrine Woltera (Sannie) Elias (1876-1963) woonde. Ook na het overlijden van Sannie bleef ze Lochem trouw bezoeken. Hotel ’t Hof van Gelre werd haar vaste zomerresidentie. Toen ze steeds minder kwiek ter been werd besloot Margarete af te zien van nieuwe gezelschapshondjes. Maar haar dierenliefde bleef onaangetast. Haar laatste huisdieren waren de muizen, die ze voerde met de kruimeltjes van Verkade biscuitjes. Veel dagelijkse zorgen werden Margarete uit handen genomen door haar inwonende huishoudelijke hulp. De laatste in de lange rij huishoudsters van de douairière was de eveneens in Duitsland (Osnabrück) geboren A.A. (Agnes) Heijenbrock-Klenke, die eerder buffetjuffrouw was geweest in café De Bourdon (Oude Delft 151).
Na het overlijden van de douairière bleef een grote collectie prentbriefkaarten in haar woning achter, waar de enige en algehele erfgename van de douairière – Trudchen – geen enkele belangstelling voor had. Haar aandacht ging vooral uit naar de verkoop van het grachtenpand Oude Delft 157 dat in juli 1976 voor 320.000 gulden werd verkocht en vervolgens werd gesplitst. Het ruim bemeten achterhuis en de tuin van Oude Delft 157 werden verbonden met het pand Oude Delft 159. De collectie prentbriefkaarten kwam zodoende in het bezit van de nieuwe eigenaar van het achterhuis. Uit die collectie prentbriefkaarten van Margarete Elias-Schloss springen twee onderwerpen onmiddellijk naar voren: het vorstenhuis Hohenzollern en Berlijn. De prentbriefkaarten met de Hohenzollerns moet Margarete al in haar jeugd zijn beginnen te verzamelen. De kaarten met Berlijnse stadsgezichten is ze vermoedelijk begonnen te verzamelen toen ze haar geboorteland voor Nederland verruilde. De oudst gedateerde kaart met een Berlijns stadsgezicht stamt uit december 1909 en is afkomstig van een geheimzinnige D. (een minnaar van voor ze Gerhard Elias leerde kennen?), de jongste kaart is uit september 1957 en is waarschijnlijk geschreven door één van haar voormalige kamerbewoners. De collectie bevat overigens ook heel wat onbeschreven kaarten.
Natuurlijk laten al die Berlijnse stadsgezichten zich niet zonder bijgedachten bekijken. In de periode dat Margarete Elias-Schloss in het vredige Haarlem, Heemstede en Delft woonde was Berlijn immers het toneel van oproeren, politieke omwentelingen, oorlogsgeweld en een pijnlijke tweedeling. Sommige prentbriefkaarten zijn snapshots van die Duitse geschiedenis: beelden van verwoestingen tengevolge van de novemberrevolutie van 1918, Unter den Linden bei Nacht in Festschmuck (zuilen met adelaars en hakenkruisen) ter gelegenheid van het staatsbezoek van Mussolini in september 1937, de in 1939 in gebruik genomen nieuwe Rijkskanselarij van Albert Speer in de Voßstraße, de Stalinallee in Oost-Berlijn begin jaren vijftig. Of Margarete haar geboortestad ook na de Tweede Wereldoorlog heeft bezocht is mij niet bekend maar als dat het geval is geweest moet de schok groot geweest zijn.
Bij haar dood schonk de douairière twee zeventiende eeuwse portretten aan de gemeente Delft. Aangenomen werd dat de afgebeelde man en vrouw (een echtpaar) voorouders waren van professor Elias, zoals ook in diverse publicaties stond vermeld. Historicus Bas Dudok van Heel ontdekte echter in 2002 dat de schilderijen, die sinds 1992 in de trouwzaal van het Delftse stadhuis hangen, Frans Banninck Cocq (de kapitein van Rembrandts nachtwacht!) en zijn vrouw Maria Overlander voorstellen. De grootvader van professor Elias, belastingambtenaar bij de Provincie Noord-Holland, bleek beide portretten in 1872 te hebben gekocht op een veiling en heeft het echtpaar vervolgens schaamteloos omgedoopt tot zijn voorouders!
© Peter Zwaal, 2015, 2016
Met dank aan Lex Haak en Henk Verbruggen voor foto’s, prentbriefkaarten en documenten.
Geraadpleegde literatuur
S.A.C. Dudok van Heel, Frans Banninck Cocq in ere hersteld, Amstelodamum 89 (2002) 6 (juni) p.12-16
A.T. de Hoop, Gerhard Joan Elias : wisselende stromen en krijtformules. In: K.F. Wakker [et al.], Delfts goud : leven en werk van achttien markante hoogleraren (Delft : Technische Universiteit Delft / Rotterdam : Bèta Imaginations, 2002) p. 40-53
Henk Verbruggen, Entre deux églises : beschrijving van de panden Oude Delft 120-142, 139-175 en Nieuwstraat 2-4 : bewoners en eigenaars (Delft : eigen beheer, 2013) p.54-55 en 144-145