100 jaar Pepsi

omslagadvertentie circa 1960

Bob Stoddard, Pepsi 100 years (Los Angeles : General Publis­hing Group, 1998) 208 p., ISBN 1-57544-026-1 : $ 35.00

In 1960 lanceerde Pepsi-Cola een reclamecampagne getiteld “Now it’s Pepsi – for those who think young”. Deze themacampagne, bedacht door reclamebureau BBDO, was het begin van Pepsi’s permanente fixatie op het bereiken van de jeugdige consument. “Come alive! You’re in the Pepsi generation!” was in 1963 het thema van de heel wat brutalere vervolgcampagne. Dit jaar bestaat het merk Pepsi-Cola honderd jaar en luidt het thema van de mondiale reclamecampagne kort en krachtig “Generation next”. Ter gelegenheid van honderd jaar Pepsi-Cola verscheen een lijvig boek over de rijke historie van de immer strijdlustige nummer twee in frisdrankenland.

Honderd jaar Pepsi-Cola betekent niet dat 1998 ook voor mer­keige­naar PepsiCo een jubileumjaar is. PepsiCo werd opge­richt in januari 1965 en is het resul­taat van een fusie tussen een frisdrankengigant (Pepsi-Cola Company) en een chipsgi­gant (Frito-Lay). Nog steeds vormen frisdranken en chips de twee belangrijkste peilers onder het concern. Een derde be­langrijke peiler, tot stand gekomen door de overname van achtereenvolgens Pizza Hut (1977), Taco Bell (1978) en Kentuc­ky Fried Chicken (1987), is inmiddels weer afgesto­ten. Onder de naam Tricon Global Restau­rants werden de drie fast­food­ke­tens in oktober 1997 verzelfstandigd. De reden die voor deze verzelfstandiging werd opgegeven was dat PepsiCo’s aanwe­zig­heid in de fast­foodindustrie per saldo nadelig was voor Pepsi-Cola. Veel concurrerende fastfood­ketens weigerden name­lijk Pepsi-Cola op hun menukaart te zetten en kwamen zo auto­ma­tisch terecht bij Coca-Cola.

Ook de geschiedenis van de Pepsi-Cola Company, één van de bedrijven die in 1965 aan de basis stonden van PepsiCo, gaat allesbehalve terug tot de begindagen van Pepsi-Cola. De Pepsi-Cola Company werd in augustus 1931 opgericht en was welgeteld reeds het derde bedrijf onder die naam en het vijfde bedrijf in successie dat zich eige­naar mocht noemen van het merk Pepsi-Cola. Uit het feit dat er twee eerdere Pepsi-Cola Compa­nies en vier eerdere merkeigena­ren waren, mag de conclu­sie worden getrokken dat Pepsi-Cola slechts met vallen en opstaan is groot gewor­den.

De eerste Pepsi-Cola Company

Apo­theker Caleb D. Brad­ham uit New Bern, een platte­landsge­meente in de Ameri­kaanse staat North Caroli­na, begon in augus­tus 1898 een siroop te verkopen onder de naam Pepsi-Cola. De si­roop, naar eigen receptuur ver­vaar­digd in de kelder van Bradhams apo­theek, werd in grote glazen flessen van 1 gallon ver­kocht aan apothekers in naburige gemeenten, die net als Brad­ham in hun zaak een soda fountain (limonadebuffet) exploi­teerden. Tegen betaling van 5 dollar­cent kregen bezoe­kers van zo’n buffet een glas siroop voorgezet dat was aange­lengd met kool­zuurhoudend wa­ter. Bradhams siroop, waarvan de receptuur mogelijk al van vóór 1898 dateer­de, viel bij velen in de smaak waarop Bradham besloot de zaken groter aan te pakken. In 1902 ver­sche­nen de eerste adverten­ties waarin de opwekkende, ver­kwik­kende en anderszins heilzame kwaliteiten van Pepsi-Cola werden aange­prezen en in december van datzelfde jaar richt­te Bradham de Pepsi-Cola Company op. In 1904 betrok Bradham een leeg­staande fabriek in New Bern en ging hij zich naast de produc­tie van siroop tevens toeleg­gen op het botte­len van kant-en-klare Pepsi-Cola (dus siroop die reeds met kool­zuur­houdend water was vermengd). De eerste fles­jes Pepsi-Cola hadden een inhoud van 6 fluid ounces (17 cl) en werden ver­kocht aan kruideniersza­ken en horecagelegenheden die niet over een soda fountain beschikten. De voor­geschreven consu­menten­prijs was 5 dollar­cent. In 1905 werd de eerste licentie­botte­laar aange­steld, die op basis van Bradhams siroop even­eens Pepsi-Cola ging bottelen en daarenboven de exclu­sieve verkoop­rechten kreeg voor een welom­schreven rayon. Eind 1910 beschik­te de Pepsi-Cola Company reeds over een netwerk van 280 licen­tiebottelaars.

Bankroet

Scherpe prijsstijgingen op de wereldsuikermarkt brachten de Pepsi-Cola Company vanaf 1917 in grote moeilijkheden. De suikerprijs ging binnen korte tijd enkele malen over de kop en bleef zich ook na afloop van de Eerste Wereldoorlog op een abnormaal hoog niveau bewegen. Het gevolg daavan was dat ook de kostprijs van de Pepsi-Cola siroop fors steeg. Bradham durfde de gestegen suikerprijs echter niet volledig in zijn siroopprijs te verdisconte­ren daar de consumentenprijs van 5 dollarcent per glas of flesje zo ongeveer sacrosanct was. Miljoenen Amerika­nen zagen cola als een nickel drink. Eén of twee cent daar boven­op leggen stond in Bradhams ogen (en in de ogen van vrijwel alle andere frisdrankproducenten) gelijk aan zelf­moord. En dus zat er weinig anders op dan verliezen te incas­seren en te hopen op betere tijden. In 1920 maakte Brad­ham een fatale vergissing. Gokkend op een verdere stijging van de suikerprijs kocht hij grote hoeveelhe­den suiker in. Even steeg de suikerprijs nog maar toen zette plotseling een vrije val in. Aan het eind van dat jaar verkeerde de Pepsi-Cola Compa­ny op de rand van een bankroet. Een nieuwe aandelen­emis­sie werd een misluk­king, waarop Bradham zich genoodzaakt zag een hypo­theek af te sluiten op de fabriek in New Bern. In 1922 kwam een investeringsmaat­schappij uit New York, R.C. Megargel & Company, Bradham te hulp. Het reddingsplan voorzag in de oprichting van een nieuwe Pepsi-Cola Company onder de wetten van de staat Delaware, waarbij de de schulden van de oude Pepsi-Cola Company zouden worden omgezet in een obliga­tiele­ning en een aandelen­emissie voor het broodnodige nieuwe kapi­taal moest zorgen. Bradham en Megar­gel vonden even­wel niemand bereid te investe­ren in hun in febru­ari 1922 in Dela­ware opge­richte Pepsi-Cola Company. In mei 1923 ging de Pepsi-Cola Company uit New Bern failliet. Bradham werd weer gewoon apo­theker en stierf in februari 1934, vlak voor de miraculeuze comeback van zijn coladrank. De Pepsi-Cola Compa­ny uit Wil­mington, Delaware, die niet levensvat­baar was geble­ken, werd in maart 1925 geli­quideerd.

Nogmaals bankroet

Nieuwe eigenaar van de merknaam en receptuur van Pepsi-Cola werd de Craven Holding Corporation, een bedrijf waarin de voornaamste schuldeisers van de Pepsi-Cola Company uit New Bern zich hadden verenigd. De Craven Holding Corporation verkocht merknaam en receptuur vrijwel onmiddellijk door aan een nieuw bedrijf, dat in juni 1923 door Roy C. Megar­gel in Rich­mond, Virginia was opgericht: Pepsi-Cola Corpo­ration. Om het econo­misch risico van fluctuerende suikerprijzen af te wentelen, besloot de Pepsi-Cola Corporation in het vervolg siroop zonder suiker, ofte­wel concentraat, te gaan verkopen. Aan dit halffa­brikaat moesten de licentiebottelaars zelf nog suiker toevoe­gen. Ondanks het gunstige economisch tij en het feit dat de frisdrankenindustrie kon profiteren van de droog­legging (1920-1933), ging het Megargels Pepsi-Cola Corporation niet voor de wind. Het netwerk van licentiebottelaars had in de periode 1917-1923 zware averij opgelopen. Bij de start van de Pepsi-Cola Corpora­tion waren er nog maar 70 licentiebotte­laars, waarvan de meeste slechts onbeduidende hoeveelheden concen­traat bestelden. Ondanks alle goede bedoelingen lukte het de Pepsi-Cola Corporation niet om een kritisch omzetvolume te bereiken. Daardoor was de kasstroom ontoereikend om Pepsi-Cola op ruime schaal te promoten. Megargel moest elk jaar geld bijpassen. In 1928 deed hij een poging tot herfinanciering van de onderneming, waartoe hij een nieuwe vennootschap oprichtte, genaamd National Pepsi-Cola Corporation en statutair eveneens gevestigd in Richmond, Virginia. De Pepsi-Cola Corporation, eigenaar van merknaam en receptuur, werd in augustus 1928 in deze nieuwe vennootschap geïncorpo­reerd. Even zag het er naar uit dat de zaken een keer ten goede namen: er werd nieuw vermogen aangetrokken (zij het niet voldoende), een nieuw manage­mentteam geïnstalleerd, een nieuwe huisstijl en een nieuwe reclamecampagne gelanceerd terwijl voor het eerst ook uni­forme, attractieve Pepsi-Cola flessen in gebruik werden genomen. De beurskrach op Wall Street in 1929 trof het bedrijf echter als een moker. Megargel kon het zich niet langer per­mitteren jaarlijks de tekorten bij te passen. Onbetaalde rekeningen en belastingaanslagen stapelden zich op. In juni 1931 volgde wederom een faillissement.

Twice as much for a nickel

Charles G. Guth was de man die het merk Pepsi-Cola in 1931 van de ondergang redde. Guth was directeur en grootaandeelhouder van Loft, Inc., een beursgenoteerde onderneming die zowel een keten van ongeveer 200 zoetwarenwinkels in de staat New York exploi­teerde als diverse eigen productiebedrijven bezat. De meeste zoetwa­ren­winkels van dit Jamin-achtige concern waren uitgerust met een soda fountain waar Coca-Cola werd geschon­ken. Als grootaf­nemer van Coca-Cola concentraat drong Guth bij The Coca-Cola Company meer­maals aan op een korting, evenweladvertentie 1938 zonder enig succes. Uit frus­tratie en rancune (want het was niet het eerste con­flict tussen Guth en The Coca-Cola Company) besloot Guth in juni 1931 over te stap­pen op Pepsi-Cola. Toen hij vernam dat de National Pepsi-Cola Corporation zojuist op de fles was gegaan nam hij contact op met Megargel. Beide mannen sloten een overeenkomst die in augustus 1931 werd geëffectu­eerd: Megargel kocht met geld van Guth uit de fail­liete boedel van de National Pepsi-Cola Corpo­ration de merk­naam en recep­tuur van Pepsi-Cola, Guth richtte onder de wetten van de staat Delaware de derde Pepsi-Cola Company op, en Megar­gel droeg vervolgens, in ruil voor een aandelenpakket en een royalty­ver­goe­ding, merknaam en receptuur over aan deze nieuwe vennoot­schap.

Ook de derde Pepsi-Cola Company leek aanvankelijk geboren onder een onge­lukkig gesternte. Ruim drie jaar lang waren de soda foun­tains van Loft verre­weg de grootste afnemer van Pepsi-Cola concentraat. Slechts een handvol licentiebottelaars was Pepsi-Cola ook na het tweede faillissement trouw gebleven en nieuwe gegadigden stonden bepaald niet in de rij. De ver­liezen waren weliswaar beschei­den maar niettemin voldoende om de chronisch door geldgebrek geteisterde Guth te ontmoedi­gen. Begin 1933 liet hij via een tussenpersoon aan The Coca-Cola Company weten dat de Pepsi-Cola Company te koop was. Atlanta toonde zich echter niet geïnteresseerd, een beslissing waar in latere jaren ongetwij­feld met spijt aan is terugge­dacht. Want vanaf 1934 ging het de Pepsi-Cola Company plotse­ling wel voor de wind. Eind 1933 was Guth bij ingeving Pepsi-Cola gaan bottelen in tweedehands bierflessen (!) van 12 fluid ounces (34 cl) die tegen een consumentenprijs van 5 dollarcent op de markt werden gebracht. Hoewel de nettowinst per fles miniem was, explodeerde het omzetvolume. Consumenten bleken buitenge­woon gevoelig voor het aanbod van “a nickel drink in a dime bottle”. Ook in andere proefmarkten werden met de 12 ounce fles verbijsterende resultaten geboekt. Guth liet het momentum niet verstrijken en zond onmiddellijk een aantal vertegenwoor­digers op pad. Die wisten, gestimuleerd door uitzonder­lijk royale provisies, overal in de Verenigde Staten nieuwe licen­tiebotte­laars te werven. Eind 1937 beschikte de Pepsi-Cola Company over een netwerk van 315 licentiebotte­laars en had het bedrijf zich ontpopt tot een serieuze concur­rent van marktlei­der Coca-Cola.

Nederland

Opmerkelijk is dat Pepsi-Cola mede vanwege haar marketingstra­tegie van “veel waar voor weinig geld” in Nederland en een aantal andere West-Europese landen aanvankelijk geen poot aan de grond kreeg. De Nederlandse licentiebottelaar Vrumona (Bunnik) was in 1950 op aandrang van Pepsi-Cola Inter­national gestart met flesjes die een inhoud hadden van 10 fluid ounces (28,4 cl). Deze werden verkocht tegen dezelfde consumentenprijs als Coca-Cola, dat echter gebotteld werd in flesjes van 6,5 fluid ounces (18,5 cl). Hoe aantrekke­lijk ook voor de zuinige Nederlandse consument, in de horeca (en daar werd toentertijd de meeste frisdrank gedronken) was men alles­behalve gecharmeerd van Pepsi-Cola. Horeca-onderne­mers waren bang dat klanten met zijn tweeën één flesje Pepsi-Cola zouden bestellen waar ze anders twee flesjes Coca-Cola bestelden. Met Coca-Cola viel voor horeca-onderne­mers dus simpelweg meer te verdienen. De Nederlandse Coca-Cola organi­satie, zich zeer bewust van de sentimenten die in de horeca leef­den, hield voorts de consumentenprijs van Coca-Cola opzette­lijk laag. Vrumona, dat met Pepsi de consumenten­prijs van Coca-Cola volgde maar per flesje wel een hogere kostprijs noteerde, verdiende daardoor nauwe­lijks een cent aan Pepsi-Cola en kon het zich dan ook niet veroorloven diep in de buidel te tasten voor grootscheepse reclame- en promo­tiecampagnes. Hoe Vrumona-directeur Kees Becht ook aandrong op een kleinere fles, Pepsi-Cola International wenste vast te houden aan haar beproefde marke­tingstrategie. Pas in 1957 zag Pepsi-Cola International einde­lijk in dat in West-Europa een andere marketingstrategie geboden was. In november 1958 introduceerde Vrumona een Pepsi-Cola flesje van 6,75 fluid ounces (19,2 cl) dat in de Neder­landse horeca wèl goed werd ontvangen. En toen kon ook in Nederland de echte cola-oorlog losbranden.

Nostalgisch bladerboek

In het voorwoord van Pepsi : 100 years, het onlangs verschenen jubileumboek, merkt PepsiCo-topman Roger Enrico op dat terug­blikken in wezen niet bij zijn bedrijf past: “Ons merki­mago roept alles­be­halve een beeld op van die goeie ouwe tijd. Pepsi is wel­haast een syno­niem voor jeugd. […] Niet dat we tegen nostal­gie zijn. Nostalgie is prima – voor andere bedrij­ven.” Daarmee bedoelt Enrico natuurlijk The Coca-Cola Compa­ny, dat met grote regel­maat boekwerken en brochures publiceert waarin de wapen­feiten uit het verleden worden opgepoetst, dat er – schaam­teloos ijdel – een eigen museum op nahoudt in Atlanta en dat ook in haar recla­me-uitingen vaak onver­bloemd nostal­gisch is. Van dat alles kan PepsiCo niet worden beticht: de voor­laatste serieuze bedrijfs­monografie da­teert uit 1962, een eigen mu­seum wordt door Enrico gezien als overbodi­ge luxe en in recla­me-uitingen blijft Pepsi-Cola consequent de genera­tion next zoeken.

Moge­lijk heeft iemand Enrico ingefluisterd dat de generation next geen boeken leest en dat een beetje nostalgie tussen twee kaften daarom geen kwaad kan. Want hoe je het ook wendt of keert, Pepsi : 100 years is een jubileumboek waar de nostal­gie van af­druipt. Dat is ongetwijfeld de verdienste van auteur Bob Stod­dard, een gepas­sioneerd verzame­laar van Pepsi-Cola memora­bilia. Hij heeft een uiterst ver­zorgd bla­der­boek afgeleverd met vele prach­tige illu­stra­ties. Maar hoe staat het met de tekst?

De eerste zes hoofdstukken van Pepsi : 100 years, handelend over de perio­de 1898-1959, zijn zonder meer informatief te noemen. Ten nadele van Stoddard kan hoog­uit worden opgemerkt dat veel van wat hij in de eerste zes hoofdstukken te berde brengt al bekend was uit de eerdere, gedegen be­drijfs­monogra­fie van Milward W. Martin (Twel­ve full ounces, New York : Holt, Rine­hart and Winst­on, 1962). Aan deze bekende feiten voegt Stod­dard echter nog tal van wetenswaardigheden toe over gevoerde reclame- en promo­tiecampagnes, geïntroduceerde ver­pak­kingen en wijzi­gingen in beeldmerk en huisstijl. De vier laat­ste hoofd­stuk­ken, hande­lend over de nog nimmer volledig te boek gestel­de periode 1960-1998, stellen daarentegen in infor­ma­tief op­zicht zwaar teleur. Uit deze hoofd­stuk­ken blijkt over­dui­delijk dat Stod­dards belang­stel­ling primair uitgaat naar Pepsi­‘s recla­mecam­pag­nes en naar de mater­iële weer­slag daarvan in adver­ten­ties, com­mer­ci­als, video­clips en allerhande hebbe­dingetjes. Een nauw­gezette opsomming van alle beroemdhe­den die sinds Michael Jackson (1984) tegen betaling in Pepsi-Cola commercials hebben gefigu­reerd is natuurlijk nooit weg, maar liever had ik iets meer verno­men over de eind jaren zeventig door PepsiCo geadop­teerde strate­gie om haar talrijke licentie­botte­laars op te kopen (Stod­dard stipt deze strategie van voor­waartse verti­cale integratie slechts opper­vlakkig aan) of over de maar half geluk­te overna­me van The Seven-Up Company in 1986 (een feit dat Stod­dard niet eens waard vindt om te ver­melden).

Reclamegeschiedenis

De laatste vier hoofstukken van Pepsi : 100 years blijven kortom ver onder de maat en verdienen beslist niet de kwalifi­catie be­drijfsgeschiedenis. De lading van deze hoofdstukken wordt beter gedekt door het etiket recla­me­ge­schiedenis, waar­bij dan nog moet worden aange­tekend dat Stod­dard als reclame­historicus niet gehinderd wordt door enige kriti­sche dis­tan­tie. In elke kwes­tie die hij aan­snijdt stelt hij zich vier­kant achter zijn gelief­de cola­merk op. Ook sneren aan het adres van de concur­rentie (Coca-Cola) acht Stoddard niet beneden zijn waar­dig­heid. Zo lijdt het voor Stod­dard geen twijfel dat Pepsi-Cola zegevie­rend uit de cola-oorlog tevoor­schijn is gekomen. Feit is evenwel dat Pepsi in de Ver­enigde Staten Coke dan mag zijn voorbij ge­streefd, we­reld­wijd Coke nog altijd afgete­kend markt­leider is! Waarmee we tenslot­te zijn aanbeland bij een laatste punt van kritiek: af­gaande op beeld en tekst in Pepsi : 100 years, heeft het er veel van weg dat de zege­nin­gen van Pepsi-Cola sinds 1898 voorname­lijk aan Ameri­kanen zijn voorbe­houden geweest. Buitenlands advertentie­mate­riaal ont­breekt en aan de penetra­tie van bui­tenlandse markten maakt Stoddard geen woor­den vuil. Over de moeizame receptie van Pepsi-Cola in Nederland en een aantal andere West-Europese landen lezen we bijvoorbeeld niets. Dat PepsiCo in 1972 een han­delsover­een­komst met de Sovjet-Unie sloot (waarbij de Sovjets Pepsi-concentraat gele­verd kregen in ruil voor Sto­lichnaya wodka) is natuurlijk te mooi om niet te vermelden. Donald M. Ken­dall, de gepen­sio­neerde topman van PepsiCo die per­soon­lijk ver­ant­woor­delijk was voor dit kunst­stuk­je, mag in het voor­woord verkon­di­gen dat daarmee de geknechte bevolking in het Oostblok een eerste voor­proefje van de vrij­heid kreeg. Kendall durft in dit ver­band zelfs te spreken van een bijdrage aan de val van het communisme. In schril contrast met deze apekool staat het feit dat Willi­am B. Forsythe, de man die tussen 1940 en 1956 prak­tisch de gehele vrije wereld buiten Amerika liet kennisma­ken met Pepsi-Cola (en die in 1956 als presi­dent van Pepsi-Cola Interna­tional werd opge­volgd door Donald Kendall) in het gehele jubileumboek niet eenmaal wordt genoemd. Dat noem ik een bij­drage aan selectieve geschiedver­val­sing.

© Peter Zwaal, 1998, 2019