De familie Van Marwijk Kooy en de Amstel brouwerij

Johannes Hendrikus van Marwijk Kooy (1847-1916)

Naam: Johannes Hendrikus (Jan) van Marwijk Kooy (Amsterdam, 9 september 1847 – Zeist, 28 augustus 1916)
Ouders: Barend Kooy (1814-1855), koopman, reder en suikerraffinadeur, en Sara Alida Maria van der Meulen (1820-1857)
Religie: protestants
Woonplaatsen: Amsterdam, Zeist (Huize Lommerlust), De Bilt (Villa Den Eijck) en Zeist (Huize Ma Retraite)
Gehuwd met: Jeanne Henriëtte Beuker (1852-1930) op 5 juli 1872 in Zeist
Kinderen: Elisabeth [Bicker-]van Marwijk Kooy (1873-1923), Johannes (Johan) van Marwijk Kooy (1874-1907) [zie hieronder],  Jeanne (Jenny) van Marwijk Kooy (1874-1952), Maria [Lintelo de Geer-]van Marwijk Kooy (1875-1955)
Ondernemingen: Fa. De Pesters, Kooy & Co. handelend onder de naam Beiersch Bierbrouwerij De Amstel, N.V. Beiersch Bierbrouwerij De Amstel

Johan van Marwijk Kooy (1874-1907)Naam: Dr. Johannes (Johan) van Marwijk Kooy (Montreux, Zwitserland, 27 mei 1874 – Zeist, 7 januari 1907)
Ouders: Johannes Hendrikus van Marwijk Kooy (1847-1916), bierbrouwer, en Jeanne Henriëtte Beuker (1852-1930)
Religie: protestants
Opleiding: gepromoveerd in de scheikunde
Woonplaatsen: De Bilt en Zeist
Onderneming: N.V. Beiersch Bierbrouwerij De Amstel.

 

Marinus van Marwijk Kooy (1888-1970)Naam: Marinus van Marwijk Kooy (Utrecht, 14 oktober 1888 – De Bilt, 15 april 1970)
Ouders: Marinus van Marwijk Kooy (1848-1928), grondbezitter, wethouder en heemraad, en Maria Catharina Crena de Iongh (1852-1918)
Religie: geen
Opleiding: HBS Utrecht; propedeuse werktuigbouwkunde Technische Hogeschool Delft (1909); Hochschule für Brauerei und Landwirtschaft Weihenstephan, Duitsland
Woonplaats: De Bilt (Huize Vollenhoven)
Gehuwd met: Cathinca Martina van den Arend (1896-1995) op 6 juni 1918 in Rotterdam
Kinderen: Cathinca Margaretha [Bijleveld-] van Marwijk Kooy (1921-2002), Reinhard (Rein) van Marwijk Kooy (1924-1977) [zie hieronder], Marinus van Marwijk Kooy (1927-2004)
Ondernemingen: N.V. Beiersch Bierbrouwerij De Amstel, Amstel Brouwerij N.V.

Reinhard van Marwijk Kooy (1924-1977)Naam: Ir. Reinhard (Rein) van Marwijk Kooy (De Bilt, 27 december 1924 – De Bilt, 21 april 1977)
Ouders: Marinus van Marwijk Kooy (1888-1970), bierbrouwer, en Cathinca Martina van den Arend (1896-1995)
Religie: geen
Opleiding: HBS, scheikunde Technische Hogeschool Delft
Woonplaats: De Bilt en Laren (Noord-Holland)
Gehuwd met: Pauline Agneta van Son (1925-2012) op 22 augustus 1953 in Overveen
Kinderen: twee zoons en één dochter
Onderneming: Amstel Brouwerij N.V.

Koloniale handel, scheepvaart en suikerraffinage

Hoewel de familienaam Van Marwijk Kooy langer dan honderd jaar verbonden is geweest aan brouwerij De Amstel, is het in eerste instantie niet de biernijverheid die dit geslacht van Amsterdamse patriciërs voorspoed en welvaart heeft gebracht. Handel, rederij en scheepvaart en nadien de raffinage van rietsuiker leggen de basis voor het familiefortuin. Stamvader van de familie Van Marwijk Kooy is de in december 1855 op 41-jarige leeftijd overleden Barend Kooy. Deze zoon van een oud-directeur van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, is zijn carrière begonnen als handelaar in Cubaanse sigaren, Surinaamse en Javaanse rietsuiker, koffie, thee en andere koloniale waren. Vervolgens heeft hij als reder een tiental schepen in de vaart gebracht, waaronder in 1840 het fregatschip Sara Alida Maria, dat de naam draagt van zijn toekomstige echtgenote. Tenslotte heeft hij zijn verdiensten uit de scheepsrederij belegd in enkele suikerraffinaderijen. In 1844 koopt Barend Kooy stoomsuikerraffinaderij Smoorenburg aan de Bloemgracht, in 1846 laat hij op het Bickerseiland een gloednieuwe stoomsuikerraffinaderij bouwen genaamd Java en in 1849 voegt hij aan zijn imperium nog stoomsuikerraffinaderij De Eendragt aan de Lijnbaansgracht toe. Kooy heeft sinds september 1851 tevens zitting in de Amsterdamse gemeenteraad. Hij bewoont een kapitaal herenhuis, het grachtenpaleis voorheen genaamd De Keijser Adolf (Keizersgracht 203) en is eigenaar van een fraaie schilderijencollectie, die zijn welstand en goede smaak weerspiegelt. Rijk is ook Barend Kooy’s kinderschare. Tussen 1841 en 1855 schenkt zijn echtgenote Sara van der Meulen hem zeven zoons en drie dochters. Het vijfde kind uit deze rij is Johannes Hendrikus (Jan), die vernoemd is naar zijn grootvader van moederszijde.

Op het moment van zijn vaders overlijden is Jan Kooy acht jaar. De suikerraffinaderijen Smoorenburg, Java en De Eendragt worden in 1856 samengevoegd en ingebracht in de N.V. Amsterdamsche Stoom-Suikerraffinaderij. Barend Kooy’s weduwe, Sara van der Meulen, is grootaandeelhoudster van deze vennootschap maar het beheer over het bedrijf valt toe aan haar zwagers Joannes Kooy (1820-1894) en Pieter Kooy (1823-1856). Nog geen anderhalf jaar na de dood van haar echtgenoot komt Sara van der Meulen echter zelf te overlijden. Na overleg tussen de families Kooy en Van der Meulen wordt het pand Keizersgracht 203 verkocht. De inboedel en schilderijencollectie worden eveneens te gelde gemaakt. Jan en de overige zeven nog in leven zijnde kinderen van Barend Kooy en Sara van der Meulen worden toevertrouwd aan de zorg van grootmoeder Johanna van der Meulen-van Marwijk (1791-1870), die in Zeist een buitenhuis bewoond genaamd Lommerlust.

Een oudere broer van Jan heeft reeds in 1846 bij Koninklijk Besluit de naamstoevoeging Van Marwijk gekregen om zodoende de familienaam Van Marwijk voor uitsterven te behoeden. Als deze Gerardus Matthias van Marwijk Kooy (1843-1864) echter op 21-jarige leeftijd kinderloos komt te overlijden besluit Johanna van der Meulen-van Marwijk de naamstoewijzing Van Marwijk ook aan te vragen voor de overige kinderen Kooy. Omdat de naam Van Marwijk Kooy feitelijk overeenstemt met het gezinsverband zoals dat sinds 1857 bestaat, wordt daarin bewilligd. Bij Koninklijk Besluit van 5 november 1865 mogen ook Jan en zijn overige broers en zusters zich tooien met de naam Van Marwijk Kooy. Het aandelenbezit in de Amsterdamsche Stoom-Suikerraffinaderij maakt dat Jan en zijn broers en zusters in materieel opzicht niets tekort komen. In Zeist en omgeving, waar veel adellijke families en Amsterdamse patriciërs een buitenhuis hebben, bewegen de kinderen Van Marwijk Kooy zich in de hoogste kringen. Als de raffinaderij op het Bickerseiland in september 1874 afbrandt en daardoor 320 werklieden – merendeels kostwinnaars – werkloos worden, heeft dat voor de familie Van Marwijk Kooy nauwelijks nadelige gevolgen. De raffinaderij is namelijk tegen brand verzekerd. Dat de vennootschap na de brand niettemin wordt geliquideerd (1876) is vanwege de malaise in de rietsuikerindustrie, waar de winstgevendheid door overproductie sterk onder druk staat. Die omstandigheden hebben eerder Jans oudere broer Barend van Marwijk Kooy (1845-1926) al doen besluiten zijn vermogen te investeren in een andere bedrijfstak. In 1871 koopt hij op een veiling een meelfabriek aan de Amsterdamse Zoutkeetsgracht. Barend slaagt erin deze Stoom-Meelfabriek Holland uit te bouwen tot één van de toonaangevende bedrijven in zijn branche.

Een Beierse bierbrouwerij voor de Nederlandse consument

Algemeen Handelsblad, 1 februari 1870Ook Jan van Marwijk Kooy sticht een bedrijf dat zich in zijn branche ontpopt als toonaangevend. In 1869 neemt Jan samen met zijn zwager Jhr. Charles Antoine de Pesters (1842-1915) het besluit een bierbrouwerij te bouwen op een perceel grond aan de Buitensingel, wat dan de stadsrand is van Amsterdam. Een belangrijke bron van inspiratie voor beide jonge ondernemers vormt de in 1864 opgerichte N.V. Koninklijke Nederlandsche Beijersch-Bierbrouwerij aan de Weesperzijde, die in 1867 met veel succes de productie en verkoop van zogenaamde Beierse bieren ter hand heeft genomen. Vooral de hoge dividenden die dit bedrijf aan haar aandeelhouders uitkeert, doen De Pesters en Van Marwijk Kooy besluiten zelf een Beierse bierbrouwerij te beginnen. Dat het Nederlandse publiek Beierse en andere buitenlandse bieren met een hoog stamwortgehalte prefereert boven de veel dunnere Hollandse bieren blijkt op een tentoonstelling in het Paleis voor Volksvlijt in de zomer van 1869. Omdat De Pesters en Van Marwijk Kooy geen enkele ervaring hebben met het brouwen van bier, zien zij zich gedwongen hun kennis van elders te halen. Architect Gerlof Salm wordt naar Dortmund gestuurd om de pas geopende brouwerij van de firma Herberz & Co. te bestuderen. Heinrich Wagner, de Beierse brouwmeester in dienst van de Koninklijke Nederlandsche Beiersch-Bierbrouwerij, wordt met de belofte van een hoger salaris overgehaald zich te verbinden aan de firma De Pesters, Kooy & Co. Naast deze Beierse brouwmeester worden nog tientallen andere Duitse brouwlieden geëngageerd. Bij de bouw en inrichting van de brouwerij leunen De Pesters en Van Marwijk Kooy zwaar op de werktuigbouwkundige expertise van hun medefirmant Willem Eduard Uhlenbroek (1839-1880). Uhlenbroek, net als Jan van Marwijk Kooy zoon van een suikerraffinadeur, beschikt over minder financiële middelen dan beide zwagers. Waar De Pesters en Van Marwijk Kooy elk voor ƒ 260.000 deelnemen in het kapitaal van de brouwerij, draagt Uhlenbroek ƒ 160.000 bij.

affiche (circa1900) In juni 1870 vindt de eerste steenlegging van de brouwerij plaats, in oktober 1871 komen de eerste brouwsels gereed en in januari 1872 start de verkoop van bieren. Van aanvang af opereert de firma De Pesters, Kooy & Co. onder de naam Beiersch Bierbrouwerij De Amstel. Al binnen enkele jaren overtreft de bierafzet van De Amstel die van de Koninklijke Nederlandsche Beijersch-Bierbrouwerij. De voornaamste concurrent ter plaatse wordt de bierbrouwerij van Gerard Heineken (1841-1893), die in 1870 is overgestapt op de productie van Beierse bieren. Heineken en De Amstel volgen grotendeels dezelfde marktstrategie. Beide brouwerijen timmeren vooral aan de weg met hun zware bieren (Pilsener, Wiener, Münchener) maar produceren daarnaast ook lichtere, goedkopere en beter doordrinkbare Lager-bieren. Waar de zware bieren vooral aftrek vinden in hotel-restaurants, grand café’s en lunchrooms, weten Heineken en De Amstel zich met hun Lager-bieren toegang te verschaffen tot de meer volkse café’s en tapperijen, waar het publiek gewend is aan dunne Hollandse bieren met een laag stamwortgehalte. Beide brouwerijen streven er naar om ook de gewone man geleidelijk aan te doen laten kiezen voor de zware bieren. In correspondentie worden bieren als Amstel Pilsener, Wiener en Münchener door de brouwerij De Amstel aangeprezen als ‘edele’ en ‘aristocratische’ bieren. Een product als Amstel Lager moet het zonder dergelijke kwalificaties stellen.

Expansie

De eerste jaren beperkt de afzet van De Amstel zich voornamelijk tot de hoofdstad maar al snel wordt ook afzet buiten Amsterdam gezocht. Voor de verzending van bier naar plaatsen elders in Nederland wordt vooral gebruik gemaakt van de spoorwegen. De brouwerij is gelegen nabij het kopstation van de N.V. Nederlandsche Rhijnspoorweg Maatschappij net buiten de Weesperpoort. De uitbreiding van het Nederlandse spoorwegnet gaat hand in hand met de uitbreiding van het afzetgebied van De Amstel. In plaatsen die gelegen zijn aan nieuwe spoorlijnen worden agenten aangesteld, die min of meer fungeren als de oren en ogen van de brouwerij. Het zijn de agenten die op acquisitiepad gaan en die de aangeworven horecabedrijven op gezette tijden (vaak eens per week) bezoeken en voorzien van fustbier. Het zijn ook de agenten die in de plaatselijke dagbladen adverteren voor de Amstel-bieren. De brouwerij bekostigt alleen duurzaam reclamemateriaal dat bestemd is om in horecabedrijven of op buitengevels te worden aangebracht (reclameplaten, muurschilderingen). Vrijwel alle agenten houden zich voorts bezig met het bottelen van bier, oftewel het overbrengen van fustbier op flessen. Dit flessenbier wordt behalve aan horecabedrijven ook verkocht aan welgestelde particulieren. Vanaf 1884 gaat de brouwerij zich ook zelf toeleggen op het bottelen van bieren. Dit flessenbier is echter niet bestemd voor binnenlandse afnemers maar voor export naar Nederlands-Indië en de koloniën in de West. Waarschijnlijk zijn de eerste exportcontracten gesloten tijdens de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling in 1883. Vanwege de lange reistijd per schip en de distributie bij tropische temperaturen is het exportflessenbier gepasteuriseerd, teneinde bederf te voorkomen. Een groot deel van de export van flessenbier naar de koloniën betreft consignatieverkoop. Dat betekent dat de handelmaatschappijen die optreden als importeur van het Amstel-flessenbier de brouwerij pas betalen nadat zij het bier aan een afnemer of distributeur hebben doorverkocht. In navolging van enkele Duitse brouwerijen wordt kort na de eeuwwisseling ook begonnen met het pasteuriseren van ‘tropenbier’ in metalen containers.

Generatiewisseling

Aanvankelijk zijn Jan van Marwijk Kooy en Charles de Pesters ten nauwste betrokken bij het dagelijks beheer van de brouwerij maar vanaf 1881 wordt een groot deel van de directievoering overgelaten aan vertrouweling Johannes Lodewijk Bienfait (1855-1909). Laatstgenoemde hecht op zijn beurt veel waarde aan de mening van de (Duitse) brouwmeester en de diverse hoofden van dienst. Onder Bienfaits leiding wordt in 1892 de modernisering en uitbreiding van de brouwerij ter hand genomen. Willem Uhlenbroek, de derde oprichter van de brouwerij, is al in mei 1880 overleden, waarna de erven Uhlenbroek nog datzelfde jaar door Van Marwijk Kooy en De Pesters zijn uitgekocht. Per 1 januari 1891 wordt de firma De Pesters, Kooy & Co. omgezet in de N.V. Beiersch Bierbrouwerij De Amstel, met Jan van Marwijk Kooy en Charles de Pesters als enig aandeelhouders. Een tiental aandelen wordt vervolgens afgestaan aan directeur Bienfait. Enkele jaren later beginnen Van Marwijk Kooy en De Pesters ook aandelen over te dragen aan hun zonen Johan van Marwijk Kooy (1874-1907) en Ernest de Pesters (1868-1957). Bij afwezigheid van andere mannelijke nakomelingen zijn laatstgenoemden voorbestemd om in de voetsporen van hun vaders te treden. Ernest de Pesters wordt in 1893 benoemd tot adjunct-directeur en treedt in 1900 toe tot de directie, die overigens formeel wordt aangeduid als raad van beheer. Binnen de raad van beheer houdt Ernest de Pesters zich vooral bezig met commerciële zaken. Johan van Marwijk Kooy treedt in 1901 toe tot de raad van beheer en wordt verantwoordelijk voor technische zaken.

Vanaf het moment dat hun zonen zich actief met het beheer gaan bemoeien, laten Charles de Pesters en Jan van Marwijk Kooy zich nog slechts sporadisch zien op de brouwerij aan de Mauritskade. Als grootaandeelhouders en commissarissen is hun invloed achter de schermen echter van enorme betekenis. Jan van Marwijk Kooy steekt de laatste twintig jaar van zijn leven veel tijd, energie en geld in zijn in 1896 aangekochte buitenplaats Ma Retraite te Zeist. Het bestaande landhuis laat hij onmiddellijk na aankoop afbreken, waarna hij architect Abraham Salm een pronkzuchtig paleis in neo-Italiaanse renaissance stijl laat ontwerpen. Hiertoe in staat gesteld door de riante dividend- en winstuitkeringen van de brouwerij houdt Jan van Marwijk Kooy er een levensstijl op na waar veel adellijke families niet aan kunnen tippen. Even verderop aan de Utrechtseweg in Zeist bevindt zich het landgoed van zwager Charles de Pesters met daarop diens Villa Nuova . Wie beide buitenplaatsen in ogenschouw neemt kan zich niet ontrekken aan de indruk dat Jan van Marwijk met Ma Retraite vooral Villa Nuova in luisterrijkheid heeft willen overtreffen. Dat twee van zijn dochters een echtgenoot van adel huwen zal Jan van Marwijk zeker deugd hebben gedaan.

Curieus Amerikaans krantenartikel uit 1912 waarin foutief gesteld wordt dat Marinus van Marwijk Kooy een brouwerszoon is.

Curieus Amerikaans krantenartikel uit 1912 waarin foutief gesteld wordt dat Marinus de zoon is van de directeur van de Amstel Brouwerij.

In juli 1902 legt een felle brand de mouterij van De Amstel volledig in de as. Over de wenselijkheid van wederopbouw ontstaat binnen de raad van beheer onenigheid. Directeur Bienfait is van mening dat de brouwerij niet over een eigen mouterij hoeft te beschikken en dat het voordeliger is mout te betrekken van zogenaamde handelsmouterijen. Johan van Marwijk Kooy acht het daarentegen raadzaam dat een brouwerij wel zijn eigen mout vervaardigt. Uiteindelijk scharen de beide grootaandeelhouders zich achter het standpunt van laatstgenoemde. Onder leiding van Johan van Marwijk Kooy wordt vervolgens in 1903 en 1904 een nieuwe mouterij gebouwd, die onder andere is voorzien van pneumatisch keerbare kiemtrommels. In januari 1907 komt de ongehuwde Johan (32) volkomen onverwacht te overlijden. Zijn heengaan wordt door de familie diep betreurd. Het personeel van de brouwerij laat in een advertentie weten “een zeer humaan en algemeen bemind chef” te hebben verloren. Twee jaar later, in december 1909, sterft ook Bienfait. Het verlies van zijn enige zoon doet oprichter Jan van Marwijk Kooy ertoe besluiten een beroep te doen op een zoon van zijn broer, de in Delft studerende Marinus van Marwijk Kooy (1888-1970). Voor Marinus wordt een opleidingspad uitgestippeld dat hem moet voorbereiden op een carrière in de brouwerij van zijn oom. Hiertoe laat Marinus zich inschrijven aan de Hochschule für Brauerei und Landwirtschaft te Weihenstephan bij München. Ook brengt hij werkbezoeken aan diverse buitenlandse brouwerijen, onder andere in de Verenigde Staten. Ondertussen neemt één van de beide schoonzoons van Jan van Marwijk Kooy, Jonkheer Pierre Herbert Bicker (1866-1945), binnen de raad van beheer de vacante positie in van technisch directeur. Bicker, die tot dan werkzaam is voor de N.V. Deli-Batavia Maatschappij (tabakplantages), blijft wel als commissaris aan laatstgenoemd bedrijf verbonden. Omdat hij weinig affiniteit heeft met de technische aspecten van het brouwbedrijf, zet Bicker hiertoe binnen de brouwerij een apart bureau op, waarvan de leiding komt te berusten bij een werktuigbouwkundig ingenieur. Zelf richt Bicker zijn pijlen vooral op het uitbouwen van de exportbelangen van de brouwerij, waartoe hij zijn uitstekende contacten in Indië benut.

Oprichter Jan van Marwijk Kooy overlijdt op 28 augustus 1916 “na een langdurig en smartelijk lijden”. Hij overleeft zijn zwager Charles de Pesters slechts acht maanden. De brouwerij die hun beider levenswerk was is na marktleider Heineken de onbetwiste nummer twee van Nederland, goed voor een productie van meer dan 400.000 hectoliter. Iets meer dan de helft van dat volume wordt in Amsterdam afgezet, bijna 40% wordt door Nederlandse agenten afgenomen en zo’n 10% vindt zijn weg naar afnemers elders ter wereld, met name in de Nederlandse en Engelse koloniën. Hoewel de brouwerij zich altijd heeft laten voorstaan op zijn ‘edele’ en ‘aristocratische’ bieren bestaat bijna 70% van de productie uit betaalbare Lager-bieren. Maar omdat deze bieren ook geschonken worden in Krasnapolsky, het Paleis van Volksvlijt, Hotel American (waarvan Jan van Marwijk Kooy dertig jaar lang aandeelhouder en commissaris is) en tal van andere deftige horecagelegenheden, zijn ze op zijn minst ‘halfedel’ – eigenlijk net als Jan zelf, die niet van adel is maar zich wel een adellijke levensstijl aanmeet.

Schipperen tussen brouwerij- en familiebelangen

Als zijn oom overlijdt is de jonge Marinus van Marwijk werkzaam als waarnemend brouwmeester van De Amstel. In verband met de oorlog zijn veel Duitse brouwlieden, waaronder brouwmeester Walther Fischer, naar hun vaderland teruggekeerd. De brouwerij maakt moeilijke tijden door: de aanvoer van grond- en brandstoffen hapert, de overzeese export valt grotendeels weg en de bieraccijns wordt drastisch verhoogd. In oktober van het rampjaar 1917 wordt Marinus algemene procuratiebevoegdheid verleend, nog geen twee jaar later (april 1919) volgt zijn benoeming in de raad van beheer. Die razendsnelle carrière is mogelijk omdat Pierre Bicker te kennen heeft gegeven zich terug te willen trekken als technisch directeur. Daarbij achten de erven van Charles de Pesters en Jan van Marwijk Kooy hun neef Marinus – géén erfgenaam en grootaandeelhouder maar wèl familielid – bij uitstek in staat om de belangen van de brouwerij (vermogensvorming ten behoeve van investeringen) en de belangen van de aandeelhouders (hoge dividenduitkeringen) met elkaar in overeenstemming te brengen. Het is een lastige positie, maar in de veertig jaar die Marinus van Marwijk Kooy zitting heeft in de raad van beheer slaagt hij er wonderwel in zowel de brouwerij als de aandeelhouders te dienen.

Na de Eerste Wereldoorlog weet De Amstel zijn greep op de Nederlandse markt te verstevigen. Met name met het nieuwe product Licht Lager weet de brouwerij veel marktterrein te veroveren in Zuid-Limburg, waar de bierconsumptie hoger is dan waar ook in Nederland. Een belangrijke rol bij de verovering van Zuid-Limburg speelt de overname van N.V. Stoombierbrouwerij Gambrinus in Heerlen (1919), dat wordt omgebouwd tot Amstel-filiaal (distributiecentrum). In de loop van de jaren twintig worden ook diverse andere Limburgse brouwerijen overgenomen. Deze overnames dragen ertoe bij dat het merk Amstel tot op de dag van vandaag sterk in Limburg is vertegenwoordigd. Met Heineken en Oranjeboom wordt in 1920 een overeenkomst gesloten die erop neerkomt dat de brouwerijen elkaars agenten en horecabelangen zullen respecteren. Een andere afspraak in het kader van dit zogenaamde driehoekscontract is dat de brouwerijen gezamenlijk zullen optrekken in het geval andere leden van de Bond van Nederlandsche Brouwerijen in moeilijkheden raken en dreigen om te vallen. Als uitvloeisel van deze afspraak nemen Heineken, De Amstel en Oranjeboom in 1921 elk een deel van de afnemers over van N.V. Stoombierbrouwerij De Kroon (Arnhem). Evenzo verdelen de drie grote brouwerijen in 1927 onder elkaar de afnemers van de N.V. Koninklijke Nederlandsche Beijersch-Bierbrouwerij (Amsterdam). In navolging van het filiaal te Heerlen worden door De Amstel filialen geopend te Rotterdam (1924), Helmond (1924), Den Haag (1925) en Hengelo (1928). Kenmerkend voor deze filialen is dat ze niet alleen bier distribueren maar ook staafijs produceren en verkopen, waarmee horeca-ondernemers het bier kunnen koelen. De verantwoordelijkheid voor het opzetten en uitbouwen van het filialennetwerk berust bij Marinus van Marwijk Kooy. Een veel omvangrijker project waarvoor Marinus verantwoordelijkheid draagt is de uitbreiding van de bottelarij aan de Mauritskade. Het Amstel-flessenbier dat door de agenten in omloop wordt gebracht, voldoet niet langer aan de door de brouwerij gestelde kwaliteitseisen. Botteling van bieren op de brouwerij is hygiënischer, levert bieren op die vanwege pasteurisatie langer houdbaar zijn en geeft de producten een uniformer uiterlijk. Na de totstandkoming van de bottelarij (1931) begint het Amstel-flessenbier op de binnenlandse markt aan een onstuitbare opmars. In 1940 bestaat al 19% van de binnenlandse afzet uit flessenbier.

Goede manieren

Tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog groeit de zorg en aandacht voor de noden en verlangens van het personeel. Tot erg veel directe bemoeienis tussen de raad van beheer en het personeel komt het echter niet. De omgangsvormen op het hoofdkantoor van het bedrijf, dat in januari 1946 herdoopt is in Amstel Brouwerij N.V., kunnen worden omschreven als aristocratisch: wanneer een lid van de raad van beheer zich door de gang spoedt, dient iedereen zich met zijn rug tegen de muur op te stellen en eerbiedig te knikken. Dat twee van de drie directeuren van adel zijn – Jhr. Jan Six van Hillegom (1891-1961) en Jhr. Hendrik Wijnand Cornelis Hooft van Woudenberg (1893-1969), een kleinzoon van Charles de Pesters – draagt ongetwijfeld aan deze omgangsvormen bij. Ook Marinus van Marwijk Kooy hecht zeer aan correcte omgangsvormen. Vooral hoger opgeleide werknemers vinden de omgangsvormen op de brouwerij te formeel en ouderwets. Daarentegen gaan sommige ongeschoolde werknemers er juist prat op dat zij werken in een ‘herenbrouwerij’. Ook veel Amstel-agenten weten de deftige atmosfeer op het hoofdkantoor zeer te waarderen.

prospectus aandelenemissie oktober-november 1954Eind jaren veertig, begin jaren vijftig neemt de Amstel-directie enkele minder gelukkige beslissingen. Zo wordt na lang aarzelen afgezien van het opbouwen van commerciële belangen in de frisdrankenindustrie, terwijl daarentegen wel geïnvesteerd wordt in dochterbedrijven die nauwelijks synergie opleveren met het kernbedrijf. Het betreft Poviet Producten N.V. te Amsterdam (1949), dat zich van een producent van gistextracten ontwikkelt tot een producent van infusievloeistoffen en bloedplasma’s, en N.V. Preservenbedrijf te Breda (1955), dat wordt ingelijfd omdat het een zoutje van gepoft aardappelmeel heeft ontwikkeld. Dat cafébezoekers wel tot een kwart meer bier consumeren als ze deze Nibb-its krijgen voorgezet mag dan experimenteel zijn aangetoond, in de praktijk blijkt dit natuurlijk niet exclusief bij te dragen aan de verkoop van Amstel-bieren. Ook de gecombineerde verkoop en distributie van bier en zoutjes in het horecakanaal is buitengewoon lastig. Vooral Preservenbedrijf, dat zich ook bezig houdt met de productie van lucht- en gevriesdroogde groenten, doet een toenemend beroep op het bedrijfskapitaal van Amstel. Verder vergt ook de bouw van een dochteronderneming in Paramaribo (Surinaamse Brouwerij N.V.)  veel geld. De groeiende kapitaalbehoefte van Amstel dwingt de directie ertoe om het selecte gezelschap aandeelhouders – meest nakomelingen van beide oprichters – ervan te overtuigen dat het bedrijf is ondergekapitaliseerd en dat een beursgang noodzakelijk is. In oktober 1954 wordt het aandeel Amstel ten beurze genoteerd.

Amstel gaat op in Heineken

Ultimo 1958 treedt een geheel nieuwe raad van beheer aan. Hoewel Marinus van Marwijk Kooy als commissaris bij Amstel betrokken blijft, wijdt hij zich vanaf 1959 vooral aan het beheer van zijn landgoed Vollenhoven in De Bilt. Volgens de overlevering is hij voor zijn personeel aldaar geen gemakkelijk werkgever geweest. In Amstels nieuwe vierhoofdige en verjongde raad van beheer zit slechts één persoon die zijdelings verwant is met de oprichters van de brouwerij: Rein van Marwijk Kooy, de oudste zoon van Marinus. Net als zijn vader beheert hij de portefeuille technische zaken. De nieuwe raad van beheer stelt zich onder meer ten doel om de kloof met marktleider Heineken te versmallen, een tweede brouwerij in Nederland te bouwen ter ontlasting van de brouwerij aan de Mauritskade en meer strategische samenwerkingen aan te gaan met buitenlandse brouwerijen. Wat dit laatste betreft is men al tot het inzicht gekomen dat minderheidsparticipaties in buitenlandse brouwerijen te prefereren zijn boven het op eigen kracht stichten van buitenlandse dochterbedrijven (zoals in Suriname) of het in stand houden van een uitgebreid importeursnetwerk. De Jordan Brewery Co. in Amman (Jordanië) is in oktober 1958 de eerste buitenlandse brouwerij die Amstel in licentie gaat brouwen. Bij de bouw van de brouwerij in Amman is Rein van Marwijk ten nauwste betrokken. Ook bij de bouw van brouwerijen in Willemstad (Curaçao, 1959), Beiroet (1960), Puerto Rico (1962), Athene (1963) en Cayenne (Frans-Guyana, 1965) treedt de Amstel Brouwerij op als leverancier van technische kennis. De onderhandelingen tussen Amstel en de buitenlandse partners verlopen grotendeels via Rein van Marwijk Kooy.

Het nieuws van de fusie tussen Amstel en Heineken wordt door fotograaf Jacques Klok op 26 augustus 1968 als volgt verbeeld.Het behalen van de doelstellingen voor de binnenlandse markt verloopt veel stroever. Ondanks verschillende aandelenemissies lukt het Amstel niet om voldoende gelden bij elkaar te schrapen voor de bouw van een geheel nieuwe brouwerij. Hoewel het op 19 juni 1965 in Helmond in gebruik genomen bedrijfscomplex wel de naam brouwerij draagt, is het in feite slechts een hypermoderne bottelarij en vatenvullerij en wordt al het Amstel-bier nog steeds aan de Mauritskade gebrouwen. Ook de kloof met marktleider Heineken blijkt niet te kunnen worden versmald, allerlei mooie reclamecampagnes en inventieve promotieacties ten spijt. De raad van beheer (vanaf 1965 gewoon directie geheten) houdt daarom ook de mogelijkheid open van een fusie met andere marktpartijen. De gedroomde fusiepartner is natuurlijk Heineken: een combinatie van beide brouwerijen levert niet alleen op de Nederlandse maar ook op de internationale biermarkt een ijzersterke speler op. De vrees dat het merk Amstel na zo’n fusie zal verdwijnen, weerhoudt de Amstel-directie ervan om rechtstreekse onderhandelingen aan te knopen met Heineken. In plaats daarvan worden allerlei andere fusiecombinaties onderzocht. Het dichtst bij een overeenkomst komen de besprekingen met N.V. Bierbrouwerij De Drie Hoefijzers (Breda), dat echter ook een lijntje openhoudt naar Heineken. Zowel Amstel als Heineken zijn uiterst onaangenaam verrast als op 19 augustus 1968 blijkt dat de Bredase brouwerij zichzelf heeft verkocht aan het Britse Allied Breweries Ltd., dat een jaar eerder al Oranjeboom heeft overgenomen. Na het bekend worden van dit nieuws openen Heineken en Amstel onmiddellijk onderlinge besprekingen. Een week later is de fusie tussen beide brouwerijen beklonken. Rein van Marwijk Kooy is één van de twee Amstel-directeuren die vervolgens deel gaat uitmaken van Heineken’s raad van bestuur. Daar strekt zijn verantwoordelijkheid zich vooral uit tot de concernstafdiensten Heineken Technisch Beheer (HTB) en Personeelszaken. Hij betreurt de fusie – die eigenlijk een overname is door Heineken – nimmer. Als hij in 1977 geheel onverwacht komt te overlijden bezit het Amstel-merk al lang niet meer het ‘aristocratische’ imago dat de oprichters van de Amstel brouwerij zo graag cultiveerden. Heineken heeft het merk een duidelijk volkser en minder elitair imago aangemeten.

© Peter Zwaal, 2013, 2016

Dit is de licht gewijzigde versie van een artikel dat eerder is verschenen in: Nederlandse ondernemers 1850-1950 : Amsterdam / red. Joop Visser, Matthijs Dicke & Annelies van der Zouwen (Zutphen : Walburg Pers ; Rotterdam : Stichting Ondernemersgeschiedenis, 2013) p.232-243

Archieven
Gemeentearchief Zeist: archief familie Kooy-van der Meulen 1840-1856 (toegangsnr. 2072); Stadsarchief Amsterdam: archief van de Amstel Brouwerij N.V. 1864-1983 (toegangsnr. 1506)
Stichting Heineken Collection, Amsterdam: jaarverslagen, personeelsbladen Amstel-Echo, Het Spongat en Vers van ’t Vat, financiële administratie Amstel Brouwerij (voor zover niet overgebracht naar Stadsarchief Amsterdam).

Literatuur
H.P. van den Aardweg (red.), Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld : Nederlanders en hun werk (Amsterdam : Van Holkema & Warendorf, 1938) p.983
Roland K.M. Blijdenstijn, Ma Retraite : een buitenplaats te Zeist (Hilversum : Stichting Architecten G.B. en A. Salm, 19892)
J.C. Bossard en Jo Spier, Aan d’Amstel en het Y : 100 jaar bouwen en brouwen : uit de geschiedenis van de Amstelbrouwerij 1870-1970 (Amsterdam : Amstel Brouwerij N.V., 1970)
Ruud Geven, Hoe Amstel en Heineken Limburg veranderden : concentratie in het brouwersambacht tussen 1900 en 1940. In: De Maasschouw 125 (2006) 4 (december) p.115-129
Steven Hagers & Frieda Heijkoop, Herinneringen aan Vollenhoven. In: De Biltse Grift 18 (2009) 3 (september) p.85-92
F. de Josselin de Jong, Kooy [Uithuizen] – van Marwijk Kooy – van Woensel Kooy. In: Nederland’s Patriciaat 43 (1957) p.155-165
Ank Kuipers, A tori fu Parbo biri : bruisende brouwerijverhalen : 50 jaar Surinaamse Brouwerij N.V. (Paramaribo : Surinaamse Brouwerij N.V., 2005)
M. van Marwijk Kooy, H.W.C. Hooft van Woudenberg, J. Six van Hillegom, N.V. Beiersch-Bierbrouwerij “De Amstel” Amsterdam (Praag : Editor, 1933) [Internationale industriebibliotheek ; 51]
Hans Schippers, Het nieuwe bier : technische innovaties in de Nederlandse biernijverheid in de tweede helft van de negentiende eeuw (Zutphen : Walburg Pers ; Den Haag : Stichting Historie der Techniek, 1992)
Peter Zwaal, Amstel, het verhaal van ons bier : 1870-heden (Amsterdam : Bas Lubberhuizen, 2010)